Rolnummer: 22-000320-09
Parketnummer: 10-693356-08
Datum uitspraak: 23 maart 2010
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 september 2009, 10 november 2009 en 9 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De verdenking komt er - kort samengevat - op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood van [slachtoffer], dan wel aan bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 november 2007 te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (middels een e-mailbericht) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Bericht van: Jihad strijder gozer,
waarom wil jij dat wij de helft van de koran moeten weg scheuren zit je nou wel goed in je hoofd of moet je een kogel door je hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde door de kinderrechter veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Door het hof op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
1
[slachtoffer] (verder te noemen [slachtoffer]), werkadres [werkadres], heeft aangifte gedaan van bedreiging. Hij heeft verklaard op 2 november 2007 een e-mailbericht te hebben ontvangen met daarin de volgende tekst: "Bericht van: jihad strijder gozer, waarom wil jij dat wij de helft van de koran moeten weg scheuren zit je nou wel goed in je hoofd of moet je een kogel door je hoofd". [slachtoffer] heeft verklaard zich door dit bericht ernstig bedreigd te voelen. Hij was bang dat de afzender van dit mailbericht hem daadwerkelijk van het leven zou beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen. Het e-mailbericht is ontvangen van een computer met het IP-adres: [IP-adres]. Het e-mailbericht is verzonden vanaf het e-mailadres: [e-mailadres].
2
Uit onderzoek is vervolgens gebleken dat [persoon 1] de gebruiker is van het IP-adres [IP-adres] en dat
[persoon 1] wonende is aan [adres]. Tevens is gebleken dat het e-mailadres [e-mailadres] hetzelfde IP-adres heeft. Op het voormelde adres te [woonplaats] staat ook de verdachte, [verdachte], ingeschreven.
3
De verdachte heeft bekend dat hij het e-mailbericht van 2 november 2007 heeft verstuurd. 4/5
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer]. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de verdachte de betreffende e-mail heeft verstuurd met de bedoeling [slachtoffer] te waarschuwen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de verdachte degene is geweest die op 2 november 2007 een
e-mailbericht heeft verstuurd naar [slachtoffer], waarin hij die [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood. Hij heeft zijn standpunt als volgt gemotiveerd. Dat de verdachte dit e-mailbericht als een waarschuwing heeft bedoeld acht de advocaat-generaal, gezien de tekst van de e-mail, ongeloofwaardig. De tekst van de e-mail kan gezien de aard van de bewoordingen ervan niet anders dan als een bedreiging worden opgevat. Tevens is de bedreiging van dien aard dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte mogelijk de daad bij zijn woord zou voegen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de bekennende verklaring van de verdachte in combinatie met de tekst van het e-mailbericht wettig en overtuigend bewijst dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Wat betreft het verweer van de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij geen opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer], is het hof van oordeel dat het - gezien de inhoud van het
e-mailbericht en in relatie tot de maatschappelijke context in 2007 als uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - evident is dat een e-mailbericht als het onderhavige van dien aard is dat het bij de geadresseerde een redelijke vrees voor zijn leven kan doen ontstaan. Niet geloofwaardig acht het hof dat de verdachte, die zich in het e-mailbericht als Jihad-strijder profileert, zich dat niet heeft gerealiseerd en met de gekozen tekst slechts als doel had [slachtoffer] te waarschuwen. Het hof verwerpt aldus het verweer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 02 november 2007 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk middels een e-mailbericht voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
"Bericht van: Jihad strijder gozer,
waarom wil jij dat wij de helft van de koran moeten weg scheuren zit je nou wel goed in je hoofd of moet je een kogel door je hoofd".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven -in de voetnoten 1 tot en met 5 aangeduide- bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep strafvermindering bepleit, nu er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geschied nu ten tijde van de aanhouding van de verdachte jegens hem geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft immers pas na zijn aanhouding verklaard dat hij het betreffende e-mailbericht had verstuurd.
De advocaat-generaal heeft hierop geconcludeerd dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geschied. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2010 blijkt dat de verdachte is aangehouden nadat hij tegenover een politiemedewerker had verklaard de betreffende bedreiging te hebben gepleegd. Derhalve was ten tijde van zijn aanhouding jegens hem sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2010 blijkt dat de politie de verdachte heeft aangehouden nadat de verdachte aan een politiemedewerker had verklaard de betreffende bedreiging te hebben gepleegd, waarop na overleg met de officier van justitie de aanhouding van de verdachte is bevolen.6 Gelet op deze gang van zaken is het hof van oordeel dat ten tijde van de aanhouding van de verdachte sprake was van een jegens hem bestaand redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft via een e-mailbericht een landelijk bekend politicus bedreigd, een en ander op de wijze zoals bewezen is verklaard. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Een feit als het onderhavige is een ernstig misdrijf en de verdachte had zich te allen tijde van het uiten van dergelijke bedreigingen dienen te onthouden.
Een dergelijk handelen kan een bedreiging betekenen voor het functioneren van de parlementaire democratie.
In het voordeel van de verdachte laat het hof meewegen dat de verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit nog minderjarig was, zijn blanco strafblad, en het feit dat hij - naar het zich laat aanzien - in het dagelijks leven op constructieve wijze blijk geeft van maatschappelijke betrokkenheid.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
Beveelt dat bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf deze wordt vervangen door jeugddetentie voor de duur van
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. R.C. Langeler en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 maart 2010.
1 De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaalnummer [nummer], met doorgenummerde pagina's 1 t/m 25. De in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2007, pag. 10-11.
3 Proces-verbaal d.d. 15 november 2007, pag. 14-15.
4 Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, van 12 januari 2009.
5 Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2010.