Rolnummer: 22-003330-08
Parketnummer: 10-642479-08
Datum uitspraak: 24 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Israël) op [geboortedag] 1967,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
[gekozen adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
10 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
"hij op of omstreeks 12 maart 2008 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 15 maart 2006 met kenmerk [nummer] uitgereikt op 17 maart 2006, tot ongewenst vreemdeling was verklaard".
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat er geen sprake is van het plegen van een strafbaar feit, nu het door hem in 2007 ingediend opheffingsverzoek tegen het besluit van 15 maart 2006 tot ongewenstverklaring een schorsende werking had op 12 maart 2008.
Het hof verwerpt dit verweer. Een ongewenstverklaring heeft in beginsel onmiddellijke werking, ongeacht of daartegen een rechtsmiddel is aangewend. De situatie dat dit anders is - namelijk als tijdig een rechtsmiddel is ingesteld en bovendien de president van de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening de uitvoering van de ongewenstverklaring heeft geschorst - doet zich in casu niet voor.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
"hij op 12 maart 2008 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet te weten bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 15 maart 2006 met kenmerk [nummer] uitgereikt op 17 maart 2006, tot ongewenst vreemdeling was verklaard".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij zich in een overmachtsituatie bevindt omdat na 17 jaar de uitzetting van verdachte uit Nederland nog steeds niet is gerealiseerd.
Dit verweer verwerpt het hof. Het enkele feit dat de uitzetting nog niet is geëffectueerd op de door de raadsman genoemde termijn kan niet leiden tot honorering van een beroep op overmacht. Daarbij komt dat niet blijkt van voldoende relevante pogingen van de verdachte om Nederland te verlaten dan wel van de bereidheid om zich daarvoor in te zetten.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is ter zake van het bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is bij beschikking van de Staatssecretaris
van Justitie d.d. 15 maart 2006 tot ongewenst vreemdeling verklaard, zodat het hem op 12 maart 2008 niet was
toegestaan hier te lande te verblijven. Hoewel hij dit wist, heeft hij dit besluit naast zich neergelegd.
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2010, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor hetzelfde feit.
Het hof is alles afwegend van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden in beginsel passend en geboden. Het hof zal echter gelet op de schending van de redelijke termijn door het tijdsverloop tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 20 juni 2008 en de datum van binnenkomst van het dossier op 2 april 2010, bepalen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer, mr. D. Jalink en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 juni 2010.