ECLI:NL:GHSGR:2010:BN6788

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001559-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een parkeermeter door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan de verduistering van een parkeermeter. De verdachte, geboren in 1968 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het opzettelijk toe-eigenen van de parkeermeter, die nog bruikbaar was en een waarde van 120 euro vertegenwoordigde. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij de parkeermeter herkende als een object dat gebruikt kan worden om in Amsterdam te parkeren, maar hij had nagelaten deze af te geven aan het bevoegd gezag of te achterhalen wie de rechtmatige eigenaar was. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de kans had aanvaard dat hij zonder recht over de parkeermeter beschikte, wat leidde tot de conclusie dat hij opzet had op de wederrechtelijke toe-eigening.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2008, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de vrijspraken, maar dat de verduistering van de parkeermeter wel bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest, waarbij het hof rekening hield met het tijdsverloop in de behandeling van de zaak, dat niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden volgens artikel 6 van het EVRM. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de herhaalde veroordelingen van de verdachte voor vermogensmisdrijven, wat de strafmaat beïnvloedde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001559-10
Parketnummer: 13-437382-08
Datum uitspraak: 2 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken
zittinghoudende te 's-Gravenhage
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans uit anderen hoofde verblijvende in
de penitentiaire inrichting Amsterdam, huis van bewaring Tafelbergweg te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het 1 primair, 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is de gevangenhouding van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld, dat het hoger beroep niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep gegegeven vrijspraken van het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Redelijke termijn
In de onderhavige strafzaak is op 17 september 2008 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De stukken van het geding zijn eerst op 17 maart 2010 - zijnde meer dan 8 maanden na het instellen van hoger beroep - ter griffie van het hof binnengekomen.
Naar het oordeel van het hof wettigt dit tijdsverloop de conclusie dat de behandeling van de zaak, mede gelet op HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Het hof zal, indien aan alle overige voorwaarden voor bestraffing is voldaan, de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor zowel het onder 1 primair als voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, zoals door de steller van de tenlastelegging verwoord.
Evenmin acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair en 3 subsidiair is tenlastegelegd.
Mitsdien behoort de verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 meer subsidiair bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar pleitnotities aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toeëigening van de in de tenlastelegging bedoelde parkeermeter. De verdachte mocht erop vertrouwen dat sprake van een "res nulius", aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt in dit verband het volgende vast.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 28) gelezen in verband met de aangifte van [aangever] (dossierpagina's 29 t/m 31) was de parkeermeter ten tijde van het bewezenverklaarde nog immer bruikbaar en vertegenwoordigde deze een waarde van 120 euro. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat hij de parkeermeter, toen hij deze vond, herkende als "zo'n ding waarmee je in Amsterdam kunt parkeren". Daaruit volgt, naar het oordeel van het hof, dat de parkeermeter waarde kan hebben, zolang uit onderzoek niet van het tegendeel blijkt. De verdachte heeft de parkeermeter niet afgegeven aan het bevoegd gezag of anderszins geprobeerd te achterhalen wie de rechtmatige eigenaar van die parkeermeter was. Aldus heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over die parkeermeter beschikte. Naar het oordeel van het hof is dan ook bewezen dat de verdachte opzet op de wederrechtelijke toeëigening van de parkeermeter heeft gehad.
Gelet op het vorenoverwogene verwerpt het hof dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Verduistering.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een parkeermeter. Dit is een ergerlijk feit, dat financiële schade en hinder teweegbrengt voor de rechtmatige eigenaar.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 augustus 2010, is de verdachte reeds vele malen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van vermogensmisdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken een passende en geboden reactie. Bij de bepaling van de straf houdt het hof echter rekening met het ontstane tijdsverloop, zoals hiervoor aangegeven, welk tijdsverloop de conclusie wettigt dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM, zodat het hof in plaats van de overwogen gevangenisstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week zal opleggen. Het hof acht deze straf - alles overwegende en gelet op de generale en de speciale preventie - passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. N. Zandbergen en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 september 2010.
Mr. N. Zandbergen en dr. G.J. Fleers zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.