ECLI:NL:GHSGR:2010:BN6954

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000833-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapenbezit en poging tot doodslag met vuurwapen in Schiedam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die op 15 juli 2009 in Schiedam met een vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten. De verdachte had op klaarlichte dag een wapen en bijbehorende munitie voorhanden en heeft meerdere keren in de richting van het slachtoffer geschoten, zelfs toen deze wegvluchtte. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte aangegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien, en het hof heeft rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder in Nederland was veroordeeld. Het hof heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht en hem veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met begeleiding door de Reclassering. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en andere strafbare feiten, zoals het vernielen van goederen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000833-10
Parketnummer: 10-611142-09
Datum uitspraak: 15 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te
[geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair.
Hij op of omstreeks 15 juli 2009 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en/of met voorbedachten rade een persoon genaamd [aangever] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en/of na kalm beraad en/of rustig overleg, met een (vuur)wapen zeven, althans één of meer kogel(s) op en/of in de richting van en/of nabij die [aangever] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair.
Hij op of omstreeks 15 juli 2009 te Schiedam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (vuur)wapen zeven, althans één of meer kogel(s) op en/of in de richting van en/of nabij die [aangever] afgevuurd, en/of aan die [aangever] een vuurwapen voorgehouden/getoond;
2.
Hij meermalen, althans eenmaal (telkens) in of omstreeks de periode van 14 juni 2009 tot en met 15 juli 2009 te Schiedam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zastava, type M57, kaliber 7.62 Tokorev (en voorzien van de serienummers [serienummer] en [serienummer])
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten 32, althans één of meer kogelpatronen van het kaliber
7.62 mm, (waarvan 21 voorzien van het bodemstempel NNY 7.62TT en 11 voorzien van een defensiebodemstempel),
voorhanden heeft gehad;
3.
Hij meermalen, althans eenmaal (telkens) in of omstreeks de periode van 14 juni 2009 tot en met 15 juli 2009 te Schiedam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther model PP, voorhanden heeft gehad;
4.
Hij op of omstreeks 15 juli 2009 te Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk een/de (linker)voorband en/of de bumper en/of de kentekenplaat van een/de (personen) auto (merk Honda, type CRX, kleur zwart, kenteken [kentekennummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een (vuur)wapen meermalen, althans eenmaal kogels/patronen te schieten in of tegen en/of in de richting van en/of nabij die auto;
5.
Hij op of omstreeks 15 juli 2009 te Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of één of meer lamellen en/of een (deel van een) muur en/of overige goederen (van een woning gelegen aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [rechtspersoon] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een (vuur)wapen meermalen, althans eenmaal kogels/patronen te schieten tegen en/of in de richting van en/of nabij dat raam en/of die lamellen en/of die muur, althans dat/een woningpand.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede kunnen inhouden aanmelding van de verdachte bij een ambulante forensische instelling zoals het Dok of de Waag.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer ten aanzien van poging doodslag (feit 1)
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar overgelegde pleitnotitie, onder meer bepleit – zakelijk weergegeven – dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 primair tenlastegelegde, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte met het vuurwapen gericht op aangever heeft geschoten. Derhalve kan niet worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard aangever te doden. Er is, aldus de raadsvrouw, geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood van aangever, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hem.
Het hof stelt vast dat door de verdachte niet wordt betwist dat hij op 15 juli 2009 in de [straatnaam] te Schiedam heeft geschoten. Echter wordt door de verdachte ontkend dat hij gericht op het slachtoffer heeft geschoten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van de [getuige 1] d.d. 16 juli 2009 (p. 48 e.v.) heeft de verdachte met zijn vuurwapen op een afstand van zes à zeven meter gericht en meermalen op aangever geschoten. De getuige heeft verklaard gezien te hebben dat aangever wegdook toen de verdachte schoot en dat de verdachte hem volgde met het pistool en vervolgens opnieuw schoot.
[Getuige 2] heeft bij proces-verbaal van verhoor d.d. 5 augustus 2009 (p. 116 e.v.) verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte meerdere malen met zijn vuurwapen gericht op aangever heeft geschoten. [Getuige 3] heeft bij proces-verbaal van verhoor d.d. 21 juli 2009 (p. 87 e.v.) verklaard dat zij zag dat de dader in de richting van de andere man schoot en de andere man van de dader wegrende en dat de dader ondertussen nog steeds aan het schieten was. Ze heeft ook gezien dat de andere man wegdook toen er geschoten werd.
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 17 augustus 2009 (p. 151 e.v.), volgt dat door- en schampschotbeschadigingen zijn aangetroffen, steeds in de looprichting van aangever.
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op de aangifte van [aangever], is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte met het vuurwapen gericht op het slachtoffer heeft geschoten.
Het hof overweegt dat naar algemene ervaringsregels moet worden aangenomen dat door van een afstand van zes à zeven meter tenminste zeven keer gericht op iemand te schieten, de aanmerkelijke kans bestaat dat die persoon door een van de kogels wordt geraakt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, aldus handelende, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door een van de kogels zou worden geraakt. Dit levert voorwaardelijk opzet op, zodat het verweer moet worden verworpen.
Vrijspraak voorbedachten rade (feit 1)
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar pleitnotitie, ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit – zakelijk weergegeven – dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onderdeel voorbedachten rade. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geenszins na kalm beraad en rustig overleg met het vuurwapen heeft geschoten in de richting van aangever. Ten tijde van het handelen van de verdachte overheerste bij hem angst. Het realiteitsbesef van de verdachte was tijdelijk verkleind door de langdurig opgebouwde druk, waardoor zijn denken werd aangetast.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar ’s hofs oordeel is op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voldoende komen vast te staan dat hij van plan was na het gaan halen en doorladen van zijn vuurwapen dit vuurwapen daadwerkelijk te gaan gebruiken.
Het hof is evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte reeds op dat moment het voornemen had om gericht op het slachtoffer te schieten.
Het hof acht het zeer wel mogelijk dat de verdachte het wapen is gaan halen om het slachtoffer te bedreigen en hem weg te jagen, en dat hij eerst besloot gericht te schieten toen hij weer buiten was en opnieuw geconfronteerd werd met het slachtoffer. Het hof zal de verdachte van dit onderdeel van het tenlastegelegde onder 1 primair dan ook vrijspreken.
Voorts is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank van de feiten 2, 4 en 5.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
Hij op 15 juli 2009 te Schiedam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet, met een (vuur)wapen kogels in de richting van die [aangever] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij in de periode van 14 juni 2009 tot en met 15 juli 2009 te Schiedam een wapen als bedoeld in art. 2, lid 1, Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zastava, type M57, kaliber 7.62 Tokorev (en voorzien van de
Serienummers [serienummer] en [serienummer])
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in
art. 2, lid 2, van die wet, van de categorie III, te weten 32, kogelpatronen van het kaliber 7.62 mm, (waarvan 21 voorzien van het bodemstempel NNY 7.62TT en 11 voorzien van een defensiebodemstempel),
voorhanden heeft gehad;
4.
Hij op 15 juli 2009 te Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk de linkervoorband en de bumper en de kentekenplaat van een personen auto (merk Honda, type CRX, kleur zwart, kenteken [kentekennummer]), toebehorende aan [aangever 1], heeft vernield en/of beschadigd door met een vuurwapen meermalen, kogels te schieten in de richting van en nabij die auto;
5.
Hij op 15 juli 2009 te Schiedam opzettelijk en wederrechtelijk een raam en één of meer lamellen en een deel van een muur van een woning gelegen aan de [straatnaam], toebehorende aan [rechtspersoon] en [aangever 2] heeft vernield en/of beschadigd door met een vuurwapen meermalen kogels te schieten in de richting van dat raam en die lamellen en die muur.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte overeenkomstig haar pleitnotitie betoogd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte een beroep toekomt op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het grijpen naar de broeksband door aangever voor de verdachte een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vormde, dan wel de onmiddellijke dreiging daarvan. De verdachte leidde immers uit deze beweging van aangever af dat hij een vuurwapen bij zich droeg en daarmee op hem, de verdachte, zou gaan schieten. Aangever en de verdachte bevonden zich in een open straat, zodat de verdachte geen andere optie had dan zich aldus te verdedigen.
Overigens is het handelen van de verdachte het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. Bij de verdachte regeerde de angst, waardoor hem geen andere uitweg meer voor ogen stond.
Ter ondersteuning van haar betoog verwijst de raadsvrouw naar het Pro Justitia rapport omtrent de verdachte d.d. 29 september 2009, opgemaakt door [rapporteur], klinisch psycholoog/psychotherapeut, waaruit naar voren is gekomen dat de verdachte ten tijde van het voorval, als gevolg van hoog opgelopen angst, lijdende was aan een gestoorde oordeels- en kritiekfunctie en een tijdelijke verlaging van het realiteitsbesef.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op het moment dat de verdachte ging schieten, was er geen sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte of diens broer door de aangever. De aangever stond op geruime afstand van de verdachte en diens broer, terwijl er op dat moment (slechts) sprake was van een ruzie met woorden. Naar het oordeel van het hof staat niet vast, dat de aangever een beweging heeft gemaakt alsof hij een vuurwapen uit zijn broeksband ging pakken. Weliswaar hebben de verdachte en zijn broer dat verklaard, doch alleen op grond daarvan kan dat niet als vaststaand worden aangenomen. Dit geldt ook voor het door de verdachte gestelde opnieuw onder de kleding grijpen door de aangever bij het wegrennen toen de verdachte was begonnen te schieten. Overigens hebben noch de getuigen, noch de verdachte en diens broer daadwerkelijk een wapen in handen van de aangever gezien. Niet gebleken is ook dat de aangever met een wapen heeft geschoten.
Er was derhalve geen sprake van een wederrechtelijke aanranding en evenmin van een situatie waarvan de verdachte redelijkerwijs mocht verwachten dat een dergelijke aanranding door de aangever dreigde plaats te vinden waartegen hij zich slechts kon verdedigen door in de richting van de aangever te schieten. Dat er mogelijk bij de verdachte sprake was van opgebouwde spanning en angst maakt dit niet anders. Bij dit alles dient in ogenschouw te worden genomen dat de verdachte bewust de confrontatie met de aangever is aangegaan door een wapen te gaan halen, door te laden en te gebruiken, waar op dat moment, zoals reeds is vermeld, (slechts) een ruzie met woorden gaande was. De verdachte had zich eenvoudig aan het conflict kunnen onttrekken door de woning binnen te gaan en niet meer naar buiten te komen. Er was of dreigde niets waartegen een verdediging geboden was.
De conclusie is dat de verdachte geen beroep op (putatief) noodweer of noodweerexces toekomt.
Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar pleitnotitie, het verweer gevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht, aangezien de opgelopen druk heeft geleid tot psychische drang waar verdachte geen weerstand aan heeft kunnen bieden. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte door de gestoorde oordeels- en kritiekfunctie niet in staat was een juiste keus te maken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar ’s hofs oordeel is op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk geworden dat sprake was van een van buitenaf komende kracht, druk of dwang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op (putatief)noodweer dan wel noodweerexces. Derhalve verwerpt het hof ook dit verweer.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, te weten poging tot moord, 2, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag een wapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad en met dat wapen in de richting van het slachtoffer kogels afgevuurd. Ook toen het slachtoffer wegvluchtte is de verdachte in de richting van het slachtoffer blijven schieten met het vuurwapen. Het is slechts een gelukkig toeval dat het slachtoffer door een afgevuurd schot niet met dodelijk gevolg in de vitale delen van het lichaam is getroffen. Aldus handelende heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Daarnaast zijn door het schieten diverse goederen vernield. Delicten als de onderhavige, gepleegd op de openbare weg, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengen deze bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Tegen onbevoegd wapenbezit dient voorts krachtig te worden opgetreden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het onjuiste van zijn handelen inziet. In het voordeel van de verdachte zal het hof rekening houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, alsmede de omstandigheid dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
Gelet op de bevindingen in het Pro Justitia rapport d.d. 29 september 2009, opgemaakt door [rapporteur], klinisch psycholoog/psychotherapeut, acht het hof de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Voorts neemt het hof in aanmerking het advies van de reclassering d.d. 23 oktober 2009 om betrokkene te laten begeleiden door deze instelling.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde poging doodslag en het onder 2, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een op 12 (twaalf) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat de verdachte onder behandeling zal worden genomen bij het Dok of de Waag, of een vergelijkbare instelling, zolang deze instelling dit nodig oordeelt.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 september 2010.