ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7133

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
001151-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Klein Breteler
  • A. van Dissel
  • M. van Gend
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de status van een bedreigde getuige in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De zaak betreft de status van getuige X1, wiens identiteit verborgen moest blijven tijdens zijn verhoor, op verzoek van de advocaat-generaal. De rechter-commissaris had op 9 juli 2010 besloten dat de identiteit van getuige X1 verborgen moest blijven, omdat voldaan was aan de eisen van artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, waarbij hij betoogde dat de bedreigingen die aan de getuige X1 zijn toegeschreven niet voldoende waren om de status van bedreigde getuige te rechtvaardigen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden die de rechter-commissaris in zijn beschikking heeft overwogen, in ogenschouw genomen. De advocaat-generaal had eerder verzocht om de getuige te horen, omdat deze mogelijk belastende verklaringen kon afleggen tegen de verdachte, die deel uitmaakte van de Julietbende. Tijdens de zitting in raadkamer heeft het hof de argumenten van de raadsman gehoord, maar kwam tot de conclusie dat de door de rechter-commissaris vastgestelde feiten en omstandigheden voldoende waren om de status van bedreigde getuige te handhaven. Het hof oordeelde dat de bezwaren van de raadsman ongegrond waren en dat de bescherming van de getuige X1 gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep van de verdachte afgewezen, waarmee de beslissing van de rechter-commissaris in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van getuigen in strafzaken, vooral wanneer er sprake is van bedreigingen die hun veiligheid in gevaar kunnen brengen. De beslissing is genomen in het belang van zowel de getuige als de rechtsgang.

Uitspraak

datum uitspraak 15 september 2010
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking ex artikel 226a, eerste lid, van het Wetboek van Straf-vordering van de rechter-commissaris in de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2010, gegeven in de strafzaak tegen de verdachte, genaamd
(naam verdachte),
geboren op (datum) te (plaats)
adres: (..)
Procesgang
In de strafzaak tegen de verdachte met rolnummer 22-002457-09 heeft de advocaat-generaal ter zitting in hoger beroep van dit gerechtshof van 27 april 2010 onder meer verzocht de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris in de rechtbank 's-Gravenhage, teneinde met inachtneming van artikel 226a van het Wetboek van Straf-vordering een getuige te horen, die zich via een advocaat bij hem, de advocaat-generaal, had gemeld en die in de strafzaak tegen de verdachte een belastende verklaring zou kunnen afleggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 april 2010 heeft dit gerechtshof dit verzoek van de advocaat-generaal in zoverre toegewezen en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage, teneinde met inachtneming van artikel 226a van het Wetboek van Straf-vordering de door de advocaat-generaal bedoelde getuige te horen.
De advocaat-generaal heeft vervolgens op 28 juni 2010 gevorderd, dat de rechter-commissaris zal bevelen dat ter gelegenheid van een door de rechter-commissaris te houden verhoor de identiteit van de hiervoor bedoelde getuige verborgen zal worden gehouden.
De rechter-commissaris heeft die vordering op 29 juni 2010 behandeld in aanwezigheid van de verdachte, diens raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers en de advocaat-generaal mr. J. van Krieken. Ook de bedoelde getuige (door de rechter-commissaris aangeduid met X1) is in de gelegenheid gesteld zich tegenover de rechter-commissaris over de vordering van de advocaat-generaal uit te laten.
Bij beschikking van 9 juli 2010 heeft de rechter-commissaris bevolen dat ter gelegenheid van het verhoor van X1 in de strafzaak tegen de verdachte de identiteit van X1 verborgen zal worden gehouden.
Namens de verdachte heeft mr. Kuijpers hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dat hoger beroep -na aanhouding van de behandeling op 25 augustus 2010- inhoudelijk behandeld op de niet-openbare zitting in raadkamer van 1 september 2010.
In raadkamer zijn gehoord de verdachte, diens raadsman mr. Kuijpers en de advocaat-generaal mr. Jeras.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep. De raadsman heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afwijzing van de vordering van de advocaat-generaal van 28 juni 2010.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
In het kader van het onderhavige hoger beroep dient het hof vast te stellen of de rechter-commissaris terecht het bevel heeft gegeven, dat van de hiervoor bedoelde getuige X1, ter gelegenheid van diens verhoor bij de rechter-commissaris, diens identiteit verborgen wordt gehouden omdat is voldaan aan de eisen zoals vermeld in artikel 226a, eerste lid onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering.
Dat artikel luidt:
1. De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:
a. de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en
b. de getuige te kennen heeft gegeven wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen.
De rechter-commissaris is in zijn beschikking van 9 juli 2010 op grond van de volgende feiten en omstandigheden tot het oordeel gekomen dat, voor wat betreft de getuige X1, is voldaan aan de eisen die artikel 226a, lid 1 onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering stelt:
De getuige Van der S. heeft bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris medegedeeld (nr. 18 van het proces-verbaal van het verhoor van Van der S. bij de raadsheer-commissaris) dat hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij zich niet veilig voelde nadat de verdachte tegen hem had gezegd: "Heb je lekker koffie zitten drinken met de politie" en dat als hij dat zou doen, de verdachte en M. wel "poef poef" zouden zeggen, waarbij de verdachte en M. een schietbeweging hebben gemaakt.
Voorts heeft de getuige Van O. verklaard dat hij is bedreigd door de verdachte en dat zijn ex-vriendin bang was (nummer 5 van het proces-verbaal van verhoor van Van O. bij de raadsheer-commissaris), terwijl de getuige Van der S. heeft verklaard dat hij van M., de vrouw van Van O., had begrepen dat zij doodsbang waren voor (verdachte) (nummer 3 van het proces-verbaal van het verhoor van Van der S. bij de raadsheer-commissaris).
Deze verklaringen heeft de rechter-commissaris beoordeeld in het licht van de Julietbende waarvan de verdachte deel heeft uitgemaakt, de inhoud van het door de advocaat-generaal op 29 juni 2010 overgelegde CIE-proces-verbaal, de bedreigingen van de verdachte bedoeld voor de getuige Van D. en waarvan deze getuige ook wel iets meent gemerkt te hebben (nummer 9 van het proces-verbaal van verhoor van Van D. bij de raadsheer-commissaris) en tenslotte de ernstige verdenking die thans ten aanzien van de verdachte voorligt. Dit gevoegd bij hetgeen de getuige X1 tegenover de rechter-commissaris ter zake heeft medegedeeld, heeft de rechter-commissaris tot de conclusie gebracht dat de dreiging ten aanzien van X1 voldoende aannemelijk en objectiveerbaar kan worden geacht. Voor wat betreft dat oordeel kan -volgens de rechter-commissaris- in het midden worden gelaten of de getuige X1 stelt rechtstreeks door de verdachte te zijn bedreigd, aangezien zo'n rechtstreekse bedreiging geen vereiste is voor het verlenen van de status van bedreigde getuige.
Tenslotte heeft de rechter-commissaris vastgesteld, dat de getuige X1 heeft verklaard niet bereid te zijn een verklaring op naam af te leggen of een verklaring af te leggen indien een minder vergaande bescherming dan die van bedreigde getuige in de zin van 226a van het Wetboek van Strafvordering zal worden geboden.
Ter terechtzitting in raadkamer van 1 september 2010 heeft het hof allereerst vastgesteld dat de bestreden beslissing van de rechter-commissaris wordt gedragen door voormelde feiten en omstandigheden.
De raadsman heeft namens de verdachte ontkend, dat de verdachte zich aan de door de rechter-commissaris bedoelde bedreigingen schuldig heeft gemaakt, met dien verstande dat de verdachte -desgevraagd- heeft erkend dat hij de getuige Van der S. wel heeft ontmoet, zij het dat die ontmoeting op toeval berustte en dat hij bij die gelegenheid met de getuige Van der S. heeft gesproken.
Voorts heeft de raadsman de kern van zijn bezwaren tegen de beslissing van de rechter-commissaris opgenomen in een schriftelijke toelichting op het ingestelde hoger beroep, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
'...De verwachte (be)dreiging te zullen ondervinden indien 'op naam' wordt verklaard wordt gelogenstraft door het feit, dat de getuige Van der S. ook eerst in hoger beroep is gaan verklaren en dit op naam heeft gedaan. Alle door X1 en/of diens advocaat en/of het openbaar ministerie aangehaalde omstandigheden, waaronder ook het argument dat de verdachte lid is geweest van de zgn. Julietbende, worden hierdoor irrelevant.'
'...Controle zal niet mogelijk zijn, noch op de betrouwbaarheid van de inhoud van hetgeen X1 wenst te ventileren, noch op het vlak van het motief waarom hij of zij dat wenst te doen.'
'...Compensatie kan niet worden gegeven, immers zullen de namen van de mensen die zouden kunnen verifiëren/ falsificeren van hetgeen X1 zou zeggen niet ter ore van de verdediging kunnen komen om reden anders dan wellicht, volgens de algemene motivering, die identiteit van X1 herleid kan worden.'
Ten aanzien van de hiervoor genoemde bezwaren overweegt het hof als volgt:
Wat er ook zij van de omstandigheid dat de getuige Van der S. in hoger beroep op naam verklaart, naar het oordeel van het hof neemt dit niet weg dat een ander dan de getuige Van der S. op grond van dezelfde feiten en omstandigheden zich -gelet op de eventuele inhoud en het eventuele belang van een door die getuige af te leggen verklaring in de strafzaak tegen de verdachte- bedreigd kan achten in de zin van 226a, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof kan dit bezwaar van de raadsman derhalve niet leiden tot het oordeel dat aan de getuige X1 niet de status van bedreigde dient te worden verleend.
Nu overigens de door de rechter-commissaris aan zijn beslissing ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn betwist, zal ook het hof van diezelfde feiten en omstandigheden uitgaan.
Voor wat betreft de controle zijdens de verdediging op de betrouwbaarheid en het motief van de door de getuige X1 af te leggen verklaring is het hof van oordeel, dat in het systeem van de wet -voor wat betreft de regeling van de bedreigde getuige- een belangenafweging is ingebouwd tussen enerzijds het belang van de verdachte bij het kunnen toetsen van die betrouwbaarheid door het zelf kunnen ondervragen van een niet-anonieme getuige en anderzijds het belang van de samenleving bij het anoniem kunnen afleggen van een getuigenverklaring. Nu in voorkomende gevallen het belang van de samenleving dient te prevaleren kan niet worden gezegd, dat door het ontbreken of bemoeilijken van een betrouwbaarheidstoets zijdens de verdediging aan een getuige niet de status van bedreigde getuige kan worden verleend. Daarbij verdient nog opmerking, dat het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging om zelf de betrouwbaarheid van een getuige te toetsen, naar vaste jurisprudentie aan de bruikbaarheid van de verklaring van die getuige voor enig bewijs bijzondere, het gebrek aan toetsing door de verdediging compenserende eisen moeten worden gesteld.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat er enige vorm van zodanige 'compensatie' in casu ontbreekt is het hof van oordeel dat die kwestie uitsluitend de waardering van het bewijs raakt en om die reden is voorbehouden aan de rechter in de hoofdzaak. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om de vraag of de getuige X1 al of niet
terecht de status van bedreigde getuige heeft gekregen, zodat reeds om die reden voornoemd bezwaar van de
raadsman niet kan leiden tot het oordeel, dat aan een getuige niet de status van bedreigde getuige kan worden verleend.
Nu ook het hof op grond van de in ogenschouw genomen feiten en omstandigheden -zoals vermeld in de beschikking van de rechter-commissaris van 9 juli 2010- tot het oordeel komt, dat ten aanzien van de getuige X1 is voldaan aan de in artikel 226a, lid 1 onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, terwijl de door de raadsman aangevoerde bezwaren als ongegrond dienen te worden aangemerkt, moet het hoger beroep van de verdachte worden afgewezen.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. Klein Breteler, voorzitter,
mrs. Van Dissel en Van Gend, leden,
in bijzijn van mr. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010.
Mr. Van Gend is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.