GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.058.422/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-5457
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem,
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Th. van Hemert te Leiden,
2. [de grootouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de grootouders,
3. de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Diemen,
hierna te noemen: de WSS,
4. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 25 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 januari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 25 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 16 maart 2010, 6 april 2010 en op 27 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Nu de moeder onder curatele is gesteld, is de curator bij brief van 29 juni 2010 van de zitting op de hoogte gesteld. De curator heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben dat de zitting zonder zijn aanwezigheid doorgang vindt.
Op 2 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens de raad: de heer R. van der Touw. Voorts zijn verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de grootouders, en namens de WWS: mevrouw K. van Hoorn en mevrouw E.B. Montanus. Jeugdzorg is, hoewel daartoe behoorlijk opge¬roepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de na te noemen minderjarige.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Volgens zijn mededeling ter terechtzitting verblijft de vader thans te ([postcode]) [woonplaats], adres: [straatnaam].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige [X], geboren [in 2005] te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de minderjarige onder het gezag valt van de vader op grond van artikel 1:253q, derde lid BW.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het ingestelde appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader stelt in zijn eerste grief - kort gezegd - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er gegronde vrees bestaat dat de vader de belangen van de minderjarige zal verwaarlozen indien hij met het gezag over haar zou worden belast. De vader stelt dat hij als vader bekwaam is zijn opvoedingstaken op zich te nemen. Zijn strafrechtelijke verleden, het ontbreken van een verblijfsvergunning en het enige tijd niet hebben van een bekende woon- of verblijfplaats doen hier niet aan af, temeer nu de vader binnen zeer afzienbare tijd een Nederlandse verblijfsvergunning zal verkrijgen. De vader wijst ten slotte op het aandeel van de grootouders in de gespannen verhouding tussen de vader en de grootouders. In zijn tweede grief stelt de vader dat de WSS niet tot voogdes benoemd had moeten worden. Volgens de vader doet deze benoeming afbreuk aan zijn opvoedingsrol en is de WSS vooringenomen jegens hem.
5. De raad twijfelt aan de opvoedingscapaciteiten van de vader. Hij stelt dat de persoonlijke omstandigheden waarvan de vader gewag maakt wel degelijk van negatieve invloed kunnen zijn op de kwaliteiten van een ouder als verzorger/opvoeder van een minderjarige. De raad stelt dat de vader het bestaan van een gespannen verhouding tussen hem en de grootouders impliciet erkent, hetgeen de raad bevestigt in zijn mening dat het belang van de minderjarige gediend is bij de benoeming van de WSS tot voogdes. Ten aanzien van de tweede grief van de vader stelt de raad dat ‘afbreuk doen aan de opvoedingsrol’ geen juridisch criterium is, alsmede dat het de vader vrij stond en staat een klacht in te dienen bij de WSS, hetgeen tot op heden nog niet is gebeurd.
6. De WSS verklaart ter terechtzitting de standpunten van de raad te onderschrijven. Volgens de WSS is het in het belang van de minderjarige dat zij opgroeit bij de grootouders en contact met beide ouders kan hebben.
7. De advocaat van de moeder verklaart ter terechtzitting dat de moeder het ermee eens is dat de minderjarige bij de grootouders verblijft. Het gaat daar goed met de minderjarige. De moeder hoopt op termijn weer met het gezag bekleed te kunnen worden en werkt daar ook aan. De moeder vindt de onderhavige gezagskwestie ingewikkeld en zal zich aan het oordeel van het hof refereren, aldus haar advocaat.
8. De grootmoeder verklaart ter terechtzitting dat naar haar mening in beginsel de moeder het gezag over de minderjarige behoort te hebben. Zij geeft wel de voorkeur aan de WSS als voogdes boven de vader als gezagsdrager. Volgens de grootmoeder zal de vader de minderjarige meenemen naar Albanië en niet meer terugkeren naar Nederland indien hij het gezag over haar verkrijgt. De grootvader verklaart ter terechtzitting dat er geen veranderingen dienen plaats te vinden, omdat dat niet goed is voor de minderjarige.
9. Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:253q lid 3 BW bepaalt dat wanneer een ouder die alleen het gezag uitoefent, op een der in artikel 1:246 genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de rechtbank de andere ouder met het gezag belast, tenzij gegronde vrees bestaat dat de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. Alsdan benoemt zij een voogd.
10. Beoordeeld dient derhalve te worden of er gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd indien de vader met het gezag over haar wordt belast. Het hof acht het allereerst in het belang van de minderjarige dat zij bij haar grootouders kan blijven nu zij daar - onweersproken - goed gedijt. Gelet op hetgeen in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de vader de huidige opvoedingssituatie van de minderjarige intact zal laten of zal kunnen respecteren. Immers, de vader heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog verklaard dat hij over de minderjarige wil kunnen beslissen en dat hij wenst dat zij bij hem komt wonen. Met name op grond van deze verklaring van de vader bestaat bij het hof gegronde vrees dat bij toekenning van het gezag aan hem de belangen van de minderjarige zullen worden verwaarloosd.
11. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Bouritius en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.