GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 juli 2010
Zaaknummer : 200.053.651.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1445
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.N. Baldew te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Verbeeke te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 11 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 13 oktober 2009.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 1 februari 2010 en op 20 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder en haar advocaat zijn niet versche¬nen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
Na de terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de moeder bij het hof op 15 juni 2010 een faxbrief ingekomen. Deze brief is gedateerd 29 april 2010 en is volgens het bijgevoegde verzendrapport op die datum ook aan het hof verzonden. Volgens de tekst van de brief is deze op voormelde datum eveneens aan de advocaat van de man gezonden. Het hof heeft om toezending van deze faxbrief verzocht, nadat was gebleken dat de faxbrief van 29 april 2010 in het dossier ontbrak. Hieruit volgt dat de moeder en haar advocaat behoorlijk zijn opgeroepen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
[X], geboren op [in 1996] te [woonplaats],
hierna: de minderjarige,
met ingang van 1 januari 2006 op nihil te stellen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie) of er met ingang van 1 januari 2006 aan de zijde van de vader sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de kinderalimentatie op nihil dient te worden gesteld.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2006 nihil gesteld wordt.
3. De advocaat van de moeder heeft bij voormelde faxbrief meegedeeld dat de moeder afziet van het voeren van verweer en dat zij en haar advocaat niet ter terechtzitting zullen verschijnen. In eerste aanleg heeft de moeder - voor zover hier nog van belang - aangevoerd dat:
- de vader heeft nagelaten zijn stelling dat hij met ingang van 1 januari 2006 geen draagkracht meer heeft te onderbouwen;
- de vader vermoedelijk zijn betaalde baan heeft opgezegd en een bijstandsuitkering heeft aangevraagd om zich aldus aan zijn alimentatieverplichtingen te onttrekken;
- de vader buiten beschouwing heeft gelaten dat hij zorg- en huurtoeslag ontvangt, welke toeslagen zijn ziektekosten en huurlasten verminderen;
- zij betwist dat de vader het krediet bij de Fortis bank zou zijn aangegaan voor ten tijde van het huwelijk aangegane schulden.
4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie heeft afgewezen, aangezien hij zijn stelling onvoldoende met bewijsstukken zou hebben onderbouwd. Volgens de vader heeft hij van 1 januari 2006 tot 21 mei 2007 een bijstandsuitkering genoten en is hij vervolgens bij een schoonmaakbedrijf in dienst getreden, alwaar hij een inkomen rond het bijstandsniveau genereert. Dit heeft volgens de vader tot gevolg dat hij met ingang van 1 januari 2006 geen draagkracht heeft om de bij echtscheidingsconvenant overeengekomen kinderalimentatie te kunnen voldoen, welk convenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 12 september 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage. De vader betwist met klem dat hij destijds zijn betaalde baan heeft opgezegd om geen kinderalimentatie te hoeven betalen. De vader stelt voorts dat hij niet aflost op de schuld aan de Fortis bank. Ten slotte stelt de vader dat bij de beoordeling tevens rekening dient te worden gehouden met de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de dochter uit zijn huwelijk met een nieuwe partner.
Wijziging van omstandigheden
5. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vader per 1 december 1998 in dienst is getreden van de Technische Unie B.V., alwaar hij een inkomen ruim boven bijstandsniveau genereerde. Voorts is gebleken dat deze arbeidsovereenkomst met ingang van 12 september 2006 door de kantonrechter te ’s-Gravenhage is ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan de vader. Uit de door de vader overgelegd brief van de gemeente [woonplaats] van [datum] blijkt dat de vader met ingang van 1 januari 2006 een bijstandsuitkering heeft genoten. Mede gelet op de door de vader in hoger beroep overgelegde jaaropgaven en salarisstroken acht het hof thans voldoende onderbouwd dat het inkomen van de vader vanaf 2006 steeds rond het bijstandsniveau heeft gelegen en in verband met het niet verlengen van zijn tijdelijke contract met VLS schoonmaak inmiddels zelfs daaronder is gedaald. Naar het oordeel van het hof is er derhalve met ingang van 1 januari 2006 sprake van omstandigheden die wijziging van de overeengekomen en bij voormelde beschikking vastgelegde kinderalimentatie rechtvaardigen.
6. Nu de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding niet tussen partijen in geschil is, dient slechts de draagkracht van de vader te worden beoordeeld.
7. Het hof is van oordeel dat de vader door overlegging in hoger beroep van de beschikking inzake zijn ontslag wegens verstoorde arbeidsverhoudingen, alsmede van een uitdraai van zijn medische gegevens waaruit onder meer gezondheidsklachten op zowel psychisch als lichamelijk gebied voor en tijdens de ontslagprocedure blijken, voldoende heeft aangetoond dat hij destijds niet moedwillig zijn baan heeft opgezegd om onder zijn alimentatieverplichtingen uit te komen, zoals de moeder in eerste aanleg heeft gesteld. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om rekening te houden met een fictieve verdiencapaciteit, waarop de moeder kennelijk doelt. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank heeft de moeder nog opgemerkt dat de vader een halve baan heeft. Nu zij aan deze constatering geen consequenties heeft verbonden, gaat het hof hieraan voorbij.
8. Bij de beoordeling van de draagkracht van de vader blijft het inkomen van zijn nieuwe partner van buiten beschouwing aangezien zij, zoals de vader stelt en uit de als productie 13 overgelegde salarisstroken blijkt, in haar eigen onderhoud kan voorzien.
9. Gelet op de overgelegde financiële gegevens van de vader en zijn in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening, waarin overigens zorg- en huurtoeslag zijn opgenomen en geen rekening is gehouden met aflossing op de schuld bij de Fortis bank - wat daar verder ook van zij - is het hof van oordeel dat de vader met ingang van de door hem verzochte wijzigingsdatum 1 januari 2006 geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te voldoen. In de draagkrachtberekening is weliswaar uitgegaan van het netto arbeidsinkomen van de vader per vier weken, maar omrekening naar een netto maandinkomen leidt tot eenzelfde conclusie. De bestreden beschikking zal derhalve worden vernietigd.
10. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij sedert 2005 geen kinderalimentatie heeft voldaan. Wel is er nadien op enig moment nog een bedrag geïncasseerd, volgens de vader ongeveer € 500,-. De moeder heeft ten aanzien van de mogelijke financiële consequenties van nihilstelling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht niets gesteld.
Onder die omstandigheden zal het hof de nihilstelling bepalen met ingang van de door de vader verzochte ingangsdatum.
11. Hetgeen verder nog naar voren is gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
12 . Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 12 september 2001 van de rechtbank ’s-Gravenhage, alsmede van het in die beschikking opgenomen echtscheidingsconvenant - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 januari 2006 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Dusamos en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2010.