GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.057.337/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-628
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. M.T. Dijkstra te Vlaardingen,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 november 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 30 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vrouw zijn op 24 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun respectieve advocaten. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige [naam] heeft aan het hof schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
Van de zijde van de man zijn bij pleitnota tijdens de mondelinge behandeling van de zaak twee recente salarisstroken overgelegd aan het hof. Het hof heeft deze stukken gelet op artikel 1.4.3 van het toepasselijke procesreglement, zonder er kennis van te hebben genomen, geretourneerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2009, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 1992 te [geboorteplaats], hierna te noemen de minderjarige, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 194,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de man niet te veroordelen tot het leveren van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vrouw bestrijdt het beroep.
3. De man stelt zich op het standpunt dat hij zich niet kan verenigen met de bestreden beschikking en voert daartegen het volgende aan.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
4. De man ziet niet in waarom hij nu wel een bijdrage moet betalen voor de minderjarige. Partijen zijn reeds in 2002 uit elkaar gegaan. De vrouw heeft nimmer om een bijdrage gevraagd. De man ziet niet in waarom de situatie nu ineens veranderd is.
5. De vrouw is van mening dat het hier gaat om een eerste vaststelling van de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige. De vrouw heeft nooit eerder bij de man om een bijdrage gevraagd.
6. Inzake de stelling van de man betreffende de onderhoudsplicht overweegt het hof dat, anders dan de man meent, op grond van artikel 1:392 BW elke ouder onderhoudsplichtig is jegens zijn kinderen. De man en de vrouw hebben derhalve ieder een eigen onderhoudsplicht jegens de kinderen. Bij de bepaling van ieders aandeel in kosten van de kinderen wordt rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding, waarin een ieder tot de gerechtigde staat.
Nominale premie zorgverzekeringswet
7. De man stelt dat de nominale premie zorgverzekeringswet voor een alleenstaande niet kan worden geacht te zijn inbegrepen in de gehanteerde bijstandsnorm. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij van mening is dat de rechtbank dit bedrag al heeft opgenomen in de bijstandsnorm.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof is gebleken dat de man een bedrag van € 114.- per maand aan premie voor de zorgverzekering betaald. Bij de berekening van de draagkracht van de man wordt hiermee rekening gehouden, alsmede met het eigen risico van € 13,- per maand. Voorts wordt rekening gehouden met de voor de man ingehouden inkomens-afhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Evenals de rechtbank zal het hof ervan uitgaan dat het nominaal deel van de premie zorgverzekering van € 43,- is verdisconteerd in de voor de man geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Vermogen en inkomen van de minderjarige
9. De man stelt dat de vrouw en de minderjarige over een aanzienlijk vermogen beschikken. Op de spaarrekening van de minderjarige zou een bedrag van € 40.000,- staan. Voorts heeft de minderjarige zelf ook inkomen, ongeveer € 100,- à € 200,- per maand. Verder komt de minderjarige vanaf haar 18e jaar in aanmerking voor een basisbeurs en wordt haar lening kwijtgescholden. De vrouw ontvangt nu voor de minderjarige ook kinderbijslag, aldus de man.
10. De vrouw is van mening dat er geen rekening dient te worden gehouden met het vermogen van de minderjarige, nu de minderjarige pas op haar 23e verjaardag de beschikking krijgt over dit vermogen van € 23.000,-. Voorts is het vermogen van de vrouw opgegaan aan schoolkosten en andere kosten de minderjarige aangaande. Ter zake het inkomen van de minderjarige heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de minderjarige een inkomen van € 200,- per maand netto verdient, maar dat hier geen rekening mee gehouden moet worden, omdat het in deze procedure gaat om de vaststelling van het eigen aandeel van de ouder.
11. Nu de man zijn stelling, welke door de vrouw gemotiveerd is betwist, onvoldoende feitelijk gesteld heeft en met stukken onderbouwd heeft, is het hof van oordeel dat geen rekening wordt gehouden met het vermogen aan de zijde van de vrouw en de minderjarige noch met het inkomen aan de zijde van de minderjarige.
12. De man stelt dat hij thans niet over voldoende draagkracht beschikt om aan de wens van de vrouw tegemoet te komen. Uitgaande van zijn netto inkomen van € 1.700,- per maand en zijn vaste lasten kan volgens hem geconstateerd worden dat hij geen ruimte over heeft voor het betalen van een kinderbijdrage.
13. Uit het feit dat de man zijn draagkracht ter discussie heeft gesteld maar vervolgens verder geen gegevens omtrent zijn financiële positie in het geding heeft gebracht, leidt het hof af dat de man financieel in staat is een bijdrage ten behoeve van de minderjarige te betalen.
14. Hetgeen door de man voor het overige nog is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking aangezien dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
15. Het hof zal dan ook als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Stollenwerck en Van Veen, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.