ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8651

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.264-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Husson
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de kinderalimentatie is vastgesteld. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs is voor grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij de overeengekomen kinderalimentatie. Zij betoogt dat de kinderalimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat er geen behoefte- of draagkrachtberekening aan ten grondslag lag. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen vast te stellen.

De vader heeft in zijn verweerschrift het beroep van de moeder bestreden en verzocht om de bestreden beschikking te bevestigen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ook een beroep doet op artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek, wat betreft de wijziging van omstandigheden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de overeengekomen kinderalimentatie niet in strijd is met de wettelijke maatstaven, ondanks het ontbreken van een behoefte- en draagkrachtberekening.

Het hof heeft geoordeeld dat de wijziging van omstandigheden die de moeder aanvoert, niet leidt tot de conclusie dat de kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De afspraken in het echtscheidingsconvenant zijn in overeenstemming met de wettelijke normen, en de omstandigheid dat partijen vier jaar na de echtscheiding pas uitvoering hebben gegeven aan het convenant, maakt dit niet anders. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 september 2010
Zaaknummer : 200.055.264/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-444
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.N. Baldew te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.N. van der Spoel te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 26 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 oktober 2009.
De vader heeft op 11 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 23 februari 2010, 12 maart 2010 en 3 augustus 2010 stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 2 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De moeder heeft ter terechtzitting haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij ook een beroep doet op artikel 1:401 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 februari 2000, de door de vader met ingang van 5 mei 2008 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald op € 158,35 per maand per kind, vanaf 27 oktober 2009 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen [X], geboren [in] 1996 te [woonplaats], en [Y], geboren [in] 1998 te [woonplaats].
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met € 894,- per maand telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen met ingang van 15 april 2004, dan wel met ingang van 5 mei 2008, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie voorkomt.
3. De vader bestrijdt het beroep van de moeder en verzoekt het hof om het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bevestigen, met compensatie van de kosten.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 359 j° artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beroepschrift de gronden te bevatten waarop het beroep berust, hetgeen wil zeggen dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden verzoeker meent dat de bestreden beschikking onjuist is. Een goede procesorde brengt mee dat verzoeker de processtukken zodanig dient in te richten dat het voor de wederpartij, alsmede voor de rechter, duidelijk is waartegen de bezwaren zich richten betreffende de bestreden beschikking.
6. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de moeder gesteld dat de grieven als volgt dienen te worden gelezen:
- De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende is gebleken dat partijen afspraken over de hoogte van de kinderalimentatie zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De moeder betoogt dat de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat er noch een behoefteberekening noch een draagkrachtberekening aan ten grondslag heeft gelegen.
- De moeder stelt zich op het standpunt dat het tussen partijen gesloten convenant betreffende de kinderalimentatie gewijzigd dient te worden omdat het convenant door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De wijziging is volgens de moeder daarin gelegen dat partijen niet hebben voorzien dat zij na het sluiten van het convenant nog 4 jaar zijn blijven samenleven, en dat op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, in 2004 de inkomenssituatie van partijen was gewijzigd.
7. De vader heeft ter terechtzitting gesteld geen bezwaren te hebben tegen de in rechtsoverweging 6 omschreven aanvulling van het verzoek in hoger beroep, nu deze aanvulling is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarop in eerste aanleg al is ingegaan. Het hof acht deze aanvulling dan ook toelaatbaar.
Grove miskenning van de wettelijke maatstaven
8. Aan het hof ligt de vraag voor of het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant voor wat betreft de daarin overeengekomen kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met grove miskenning wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen.
9. Het hof is van oordeel dat van een dergelijke wanverhouding niet is gebleken. De tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie is, gelet op het nettogezinsinkomen ten tijde van de relatie, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Dat aan de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie geen behoefteberekening en draagkrachtberekening ten grondslag ligt, doet daar niet aan af.
Wijziging van omstandigheden
10. Het hof is van oordeel dat de wijziging van omstandigheden die de moeder aanvoert niet tot gevolg heeft dat de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen, blijkens artikel 3.3 van het echtscheidingsconvenant, bij de opstelling van het convenant rekening hebben gehouden met wijziging van het inkomen in de toekomst. Dat partijen eerst na vier jaar uitvoering hebben gegeven aan het echtscheidingsconvenant maakt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet, dat deze omstandigheid meebrengt, dat het convenant niet langer in overeenstemming zou zijn met de wettelijke maatstaven.
11. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Van Dijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2010.