GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 september 2010
Zaaknummer : 200.071.614.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 10-665
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.M. Oosthoek te Rotterdam,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 4 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2010 en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 20 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Bij faxbericht, ingekomen op 1 september 2010, heeft de advocaat van de moeder het hof bericht dat de moeder zich ter zake het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad refereert aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de advocaat van de moeder het hof verzocht om de zaak op de stukken af te doen, zodat de mondelinge behandeling geen doorgang hoeft te vinden.
Bij faxbericht, ingekomen op 3 september 2010, heeft de advocaat van de vader het hof bericht dat hij namens de vader niet ter zitting zal verschijnen en verzocht het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te behandelen en tot schorsing over te gaan.
De mondelinge behandeling, bepaald op 9 september 2010, heeft gelet op het voorgaande geen doorgang gevonden.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 17 maart 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [X], geboren [in] 1995, te [woonplaats] en [Y], geboren op
[in] 1998 te [woonplaats], hierna: de minderjarigen, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen, telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 250,- per maand en per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is thans de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De vader verzoekt het hof de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
3. De vader stelt zich op het standpunt, althans zo begrijpt het hof het beroepschrift van de vader, dat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Volgens de vader heeft de rechtbank bij de bepaling van de kinderalimentatie ten onrechte geen rekening gehouden met zijn schulden en met de omstandigheid dat hij de laatste jaren een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand geniet.
4. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan slechts plaatsvinden indien tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of er een noodtoestand ontstaat op grond van na de dagtekening van de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden.
5. Het hof stelt vast dat de vrouw in het inleidend verzoekschrift stelt dat de vader ondanks herhaald verzoek geen gegevens heeft overgelegd waaruit zijn draagkracht kan worden berekend. Aangezien het inkomen van de moeder onder bijstandniveau ligt, dient de gehele behoefte van € 250,- per maand op de vader te worden afgewenteld, aldus de moeder. De vader is in eerste aanleg niet verschenen. De rechtbank heeft het verzoek als niet onrechtmatig of ongegrond toegewezen. Het hof is van oordeel dat gegeven die situatie, waarin de gestelde draagkracht van de vader feitelijk niet onderbouwd is en deze ook niet onderzocht is door de rechtbank, de thans door de vader in hoger beroep overgelegde financiële bescheiden voldoende duidelijk maken dat sprake is geweest van een feitelijke misslag die meebrengt dat de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden geschorst. Het hof overweegt daartoe meer in het bijzonder als volgt.
6. Uit genoemde door de vader overgelegde financiële bescheiden blijkt dat de vader thans een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand ontvangt. Van deze uitkering betaalt de vader maandelijks zijn premie ziektekostenverzekering en de huur van zijn woning, alsmede een aflossing op zijn schuld, waarna de vader maandelijks een bedrag van € 332,16 netto overhoudt. Gelet hierop is het mitsdien niet geheel uitgesloten dat de vader in een financiële noodtoestand komt te verkeren indien de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde kinderalimentatie van € 250,- per kind per maand ter uitvoer wordt gelegd.
7. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD
schorst de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad als uitgesproken in de bestreden beschikking;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep onder zaaknummer 200.071.623/01 zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Kamminga en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2010.