ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8799

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.052.759.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Labohm
  • Van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en draagkracht na pensionering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een vrouw en een man na diens pensionering. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2009 op nihil was gesteld. De vrouw was het hier niet mee eens en stelde dat zij behoefte had aan een bijdrage van de man tot haar levensonderhoud, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, aanvoerde dat hij geen draagkracht had om aan deze behoefte te voldoen. De man was met pensioen gegaan en zijn inkomen uit pensioen en AOW bedroeg € 858,08 netto per maand. De vrouw stelde dat de man geen draagkrachtberekening had overgelegd, maar het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de man, door zijn pensionering, onvoldoende inkomen had om aan de alimentatieverplichting te voldoen. De man had in de periode van juni 2009 tot maart 2010 tijdelijk extra inkomen uit een dienstverband, maar dit was niet voldoende om zijn vaste lasten te dekken. Het hof concludeerde dat de man geen draagkracht had en bekrachtigde de bestreden beschikking. Daarnaast werd de vrouw in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld, omdat zij had kunnen begrijpen dat de man door zijn pensionering in financiële problemen was gekomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de draagkracht bij alimentatiezaken, vooral na wijziging van omstandigheden zoals pensionering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 september 2010
Zaaknummer : 200.052.759.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-2699
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.J.B. Bosscher te ’s-Gravenhage,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.P.J. van der Eerden te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 28 december 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 september 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 22 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 16 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 11 januari 2006 - uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 1 juni 2009 op nihil bepaald.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in het levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, (hierna ook : partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie heeft toegewezen. De vrouw voert daartoe aan dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man tot haar levensonderhoud en dat de man geen draagkrachtberekening heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt.
4. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
5. De man heeft ter zitting van het hof gesteld dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het aan het hof overgelegde procesdossier niet volledig is. De producties bij het inleidend verzoekschrift van de man ontbreken en, zo stelt de man, het hof kan daardoor in alle redelijkheid niet tot een oordeel komen.
Ontvankelijkheid
6. Het hof is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek. Het hof overweegt daartoe dat in het inleidend verzoek van de man de inhoud van de ontbrekende stukken voldoende beschreven is.
Partneralimentatie
7. Vaststaat dat de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2009 door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man is op deze datum met pensioen gegaan; zijn inkomen uit pensioen en AOW beloopt € 858,08 netto per maand.
8. De vrouw stelt nog steeds behoefte te hebben aan partneralimentatie.
9. De man voert aan dat de vrouw over vermogen beschikt waarmede zij (deels) in haar behoefte tot levensonderhoud kan voorzien. Zijn verzoek tot nihilstelling c.q. verlaging vindt echter niet uitsluitend zijn oorsprong in het afwezig zijn van behoefte aan de zijde van de vrouw, maar heeft met name betrekking op het ontbreken van draagkracht, zo stelt de man. In de periode juni 2009 tot maart 2010 heeft hij naast zijn pensioen inkomsten uit een tijdelijk dienstverband genoten. Dit extra inkomen van gemiddeld € 333,- netto per maand was nodig omdat hij zijn vaste lasten niet of nauwelijks kon betalen zodat schulden zijn ontstaan.
10. Gelet op het verweer van de man zal het hof eerst de draagkracht van de man beoordelen. De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard – voorwaardelijk en aannemend dat de man thans niet meer werkt en alleen nog pensioeninkomen heeft – zich niet te verzetten tegen de nihilstelling van de partneralimentatie vanaf 1 maart 2010.
11. Het hof overweegt als volgt. De man heeft voldoende onderbouwd dat hij vanaf maart 2010 geen inkomsten uit arbeid meer heeft. Mitsdien is alleen de draagkracht gedurende de periode juni 2009 tot maart 2010 in geschil. Als niet althans onvoldoende bestreden staat vast dat het inkomen van de man uit pensioen vanaf 1 juni 2009 ontoereikend is om, rekening houdend met zijn lasten, aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud te voldoen, zelfs indien rekening wordt gehouden met voornoemde tijdelijke extra inkomsten. Voorts is voldoende aannemelijk dat de man dit inkomen heeft aangewend om zijn schulden te betalen.
12. Uit het voorgaande volgt dat de man geen draagkracht heeft. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
13. Weliswaar heeft de vrouw in eerste aanleg geen verweer gevoerd en is het appel in zoverre terecht ingesteld, maar de vrouw heeft uit het inleidend verzoek kunnen begrijpen en blijkens het in hoger beroep ingenomen standpunt begrepen, dat het inkomen van de man ten gevolge van zijn pensionering tot een minimum zou dalen. Gelet daarop en het geheel niet weerspreken van het door de man gedane verzoek om een proceskostenveroordeling zal het hof de vrouw in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
14. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de vrouw in de proceskosten aan de zijde van de man gevallen en tot op heden begroot op:
€ 893,- ter zake van salaris van de advocaat en,
€ 196,50 ter zake van in debet gesteld griffierecht, in totaal derhalve,
€ 1089,50 , te voldoen aan de griffier, die daarmee zal handelen overeenkomstig artikel 243 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en,
daarnaast rechtstreeks te betalen aan de man een bedrag groot € 65,50 ter zake het niet in debet gesteld griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Van Dijk bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2010.