GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.034.154/01
Rekestnr. rechtbank : 08-6941
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Venneman te ’s-Gravenhage,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.D. Haytink te ’s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 4 mei 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 februari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 16 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 31 juli 2009 en 8 februari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 18 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 9 februari 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 1 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 24 juni 2010, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de ter terechtzitting overeengekomen omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige van eenmaal in de twee weken in het weekend vanaf zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur uit te voeren en na drie maanden te evalueren.
Nadien is van de zijde van de moeder bij het hof een op 11 juni 2010 een brief met bijlagen ingekomen.
Op 24 juni 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - onder meer en voor zover thans van belang - het verzoek van de vader aangaande de wijziging van de gezagsvoorziening is afgewezen. Voorts is bepaald dat de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), bij de vader zal zijn:
- iedere zondag vanaf 12.00 uur tot maandagochtend naar school;
- iedere woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school, waarbij de vader de minderjarige haalt en brengt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De moeder heeft op 11 juni 2010 een verzoekschrift ingediend bij de (kinderrechter in de) rechtbank ’s-Gravenhage, strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige en de omgangsregeling van de vader met de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat aan de vader mede het ouderlijk gezag zal worden toegekend, alsmede subsidiair te bepalen dat een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige van één weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur alsmede de helft van de vakanties en vrije dagen zal gelden, althans refereert hij zich aan elke andere regeling die het hof zal bepalen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het beroep voor wat betreft het gezamenlijk gezag af te wijzen en voor wat betreft de omgang van een weekend per veertien dagen tot referte; de verzochte omgang gedurende de helft van de vakanties af te wijzen en de bestreden beschikking voor het overige te handhaven.
4. De vader stelt dat de kinderrechter door tot afwijzing van zijn verzoek tot gezamenlijk gezag over te gaan geheel voorbij is gegaan aan het belang van de minderjarige. De vader is van mening, gezien de omstandigheden, dat de raad en de kinderrechter niet zonder meer van de gekleurde informatie van de moeder behoorden uit te gaan, maar nader onderzoek hadden moeten doen. De vader stelt dat het onredelijk is om te bepalen dat er thans geen gedeeld ouderlijk gezag volgt, omdat partijen geen goede verstandhouding met elkaar hebben. De vader betwist dat de verstandhouding zo slecht is dat het zogenaamde “klemcriterium” van toepassing is.
5. De moeder stemt niet in met het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag, omdat zij dat niet in het belang acht van de minderjarige. De moeder stelt dat de vader het gezag zal gebruiken om de minderjarige verder tegen haar op te zetten en om toevertrouwing van de minderjarige aan hem te gaan eisen, zoals hij in eerste instantie heeft verzocht.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid, van voormeld wetsartikel wordt het verzoek, indien het verzoek er toe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Het hof is, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader om mede met het ouderlijk gezag te worden belast noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. Daartoe overweegt het hof als volgt. Het hof is evenals de rechtbank gebleken dat partijen niet in staat zijn op constructieve wijze met elkaar te communiceren over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. Ter gelegenheid van de voortgezette mondelinge behandeling is het hof gebleken dat partijen niet in staat zijn geweest de omgangsregeling, die zij eerder ten overstaan van het hof waren overeengekomen, op rustige en gestructureerde wijze na te komen. Uit de verklaringen van de moeder leidt het hof af dat zij weinig vertrouwen heeft in de vader, nu hij zich niet aan de overeengekomen omgangsregeling houdt, zonder haar toestemming geld van de bankrekening van de minderjarige heeft opgenomen en de minderjarige in haar ogen niet goed verzorgt. Zij heeft in dat verband bij de kinderrechter een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend. Daartegenover is het hof gebleken dat de moeder ten aanzien van de omgangsregeling onvoldoende grenzen aangeeft, hetgeen onduidelijkheid schept bij de vader en de minderjarige. Voormelde omstandigheden leiden tot een gespannen situatie tussen partijen, hetgeen zijn weerslag heeft op de minderjarige. De vader heeft niet weersproken dat uit het gedrag van de minderjarige blijkt dat hij hieronder lijdt. Toewijzing van het verzoek van de vader zal naar het oordeel van het hof tot nog meer spanningen voor de minderjarige leiden omdat de verstandhouding tussen partijen verder onder druk zal komen te staan. Het hof acht het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat er rust in de situatie komt, alvorens te komen tot gezamenlijk gezag. De ouders moeten eerst vertrouwen in elkaar krijgen, hetgeen mede bewerkstelligd kan worden doordat een vastgestelde omgangsregeling door beide ouders strikt zal worden nageleefd. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen de verantwoordelijkheid voor de minderjarige dragen en komen tot een rustig verlopende en gestructureerde omgangsregeling op de wijze zoals het hof hierna zal vaststellen.
8. Ten aanzien van de feitelijke invulling van de omgangsregeling overweegt het hof voorts als volgt. Partijen zijn ter gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling bij het hof een omgangsregeling overeengekomen van eenmaal per veertien dagen vanaf zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur. In verband met het werk van de vader hebben partijen na de zitting afgesproken de omgangsregeling te laten plaatsvinden van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur. Bij de voortgezette mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de omgang, niet anders dan voorheen, chaotisch is verlopen. De moeder acht handhaving van de laatstelijk overeengekomen omgangsregeling in het belang van de minderjarige. Ter onderbouwing stelt zij dat de minderjarige met regelmaat te laat wordt teruggebracht door de vader of overstuur terugkomt en op deze wijze tot rust kan komen tot hij de volgende dag naar school gaat. De vader betwist de stelling van de moeder en acht een ruimere omgangsregeling in het belang van de minderjarige. Het hof is van oordeel dat een omgangsregeling van eenmaal per twee weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 15.00 uur tegemoet komt aan de belangen van alle partijen. Daarbij dienen de ouders in het oog te houden dat de minderjarige recht heeft op en belang heeft bij een goede naleving van de omgangsregeling door beide ouders. Een uitbreiding met een vakantieregeling acht het hof - mede gelet op het verzet daartegen van de moeder - eerst in het belang van de minderjarige, indien de nu vast te stellen omgangsregeling rustig en gestructureerd verloopt.
9. Het vorenstaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag over de minderjarige en tot een vernietiging van de bestreden beschikking voor zover deze de omgangsregeling betreft. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader omgang zal hebben met de minderjarige een maal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 15.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van de Poll, van Nievelt en Mink, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.