GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.050.208/01 (partneralimentatie) en
200.050.209/01 (verdeling)
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8856 en FA RK 09-7355
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.C.E. van den Hoek te Oud-Beijerland,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Verschoor te Rotterdam - Hoogvliet.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 30 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 september 2009 van de rechtbank Dordrecht, verbeterd bij beschikking van 7 oktober 2009.
De vrouw heeft op 14 januari 2010 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De man heeft op 26 maart 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 11 december 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 28 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Vermeulen te Rotterdam, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar een beschikking van 25 maart 2009 en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 25 maart 2009 van de rechtbank Dordrecht is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Iedere overige beslissing is aangehouden.
Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 5 juni 2009.
Bij de bestreden beschikking beschikking van 2 september 2009 is:
• bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 5 juni 2009 ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 179,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
• de volgende verdeling vastgesteld, respectievelijk de volgende wijze van verdeling gelast – voor zover in hoger beroep van belang:
de echtelijke woning
- de woning aan de [adres] te [gemeente], wordt de aan de man toegedeeld;
- gelast partijen binnen één maand na de datum van deze beschikking in onderling overleg een taxateur de opdracht te geven de onderhandse verkoopwaarde van de woning te bepalen per heden (zijnde de datum van de taxatie);
- partijen zullen ieder de helft van de kosten van de taxatie betalen;
- gelast de vrouw binnen acht weken na datum van deze beschikking haar medewerking te verlenen om haar aandeel in de echtelijke woning over te dragen aan de man;
- bepaalt dat ieder der partijen de helft van de overwaarde toekomt, dan wel dat ieder der partijen de helft van de onderwaarde dient te dragen;
- de hypothecaire geldlening zal aan de vrouw worden toegedeeld waarbij de overname dient te geschieden binnen acht weken na datum van deze beschikking;
- gelast partijen om de geldverstrekker van de hypothecaire geldlening te verzoeken de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
de inboedel
- bepaalt dat ieder behoudt wat hij onder zich heeft;
- gelast de man tot afgifte van de fiets aan de vrouw;
de beleggingsrekening
- deelt deze rekening aan de man toe;
- bepaalt dat de man de helft van de waarde op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw dient te voldoen;
de Fiat Multipla
- deelt deze auto aan de man toe;
- bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 529,- zal betalen;
de belastingaangifte 2007
- bepaalt dat partijen de belastingteruggave over 2007 bij helft zullen verdelen;
de onderneming van de man
- deelt de onderneming aan de man toe, onder vrijwaring van de vrouw voor iedere aanspraak door de kredietverstrekker [naam kredietverstrekker]. terzake van een zakelijke lening aangegaan voor de aanschaf van een vrachtwagen;
de gemeenschappelijke rekening bij de Rabobank
- bepaalt dat aan ieder van partijen de helft van het saldo per 1 augustus 2008 toekomt;
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Bij beschikking van 7 oktober 2009 van diezelfde rechtbank is de beslissing onder “echtelijke woning” als volgt verbeterd: “de hypothecaire geldlening zal aan de man worden toegedeeld waarbij de overname dient te geschieden binnen acht weken na datum van deze beschikking”.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- het verzoek tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie);
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor zover het betreft de door de vrouw ontvangen erfenis.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking en de herstelbeschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, met terugwerkende kracht de aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, alsmede de beslissing van de rechtbank omtrent de erfenis te vernietigen en te bepalen dat de man aanspraak maakt op de helft van de door de vrouw ontvangen erfenis, te weten de helft van € 6.134,34.Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man de grief ten aanzien van de verdeling van de auto ingetrokken.
3. De vrouw bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man met een bedrag van € 2.000,- per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, althans met zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4. De man verzet zich daartegen.
PARTNERALIMENTATIE (zaak met zaaknummer 200.050.208/01)
5. De man betwist de door de rechtbank berekende behoefte van de vrouw. Hij stelt daartoe dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de privé-onttrekkingen van de onderneming van de man bepalend zijn voor de mate van welstand van partijen tijdens het huwelijk. De man bestrijdt dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 4.000,- per maand bedroeg. Op basis van het voorgaande is de man dan ook van mening dat de vrouw een lagere behoefte heeft en, gelet op de hoogte van haar inkomen, geacht kan worden volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Ter terechtzitting heeft de man een bewijsaanbod gedaan om een schriftelijke toelichting van zijn boekhouder ten aanzien van de omvang van de privé-onttrekkingen uit 2008 te overleggen.
6. De vrouw betwist de stellingen van de man. In haar incidenteel appel stelt zij dat haar behoeft hoger is en dat zij behoefte heeft aan een partneralimentatie van € 2.000,- bruto per maand.
7. De vrouw heeft geen inzicht gegeven in de door haar concreet gemaakte kosten van levensonderhoud. Dat de vrouw kosten van levensonderhoud heeft acht het hof wel aannemelijk. Nu voormelde gegevens ontbreken acht het hof het onder de gegeven omstandigheden het meest gerede om bij de berekening van de behoefte van de vrouw aan te sluiten bij de onbenoemde privé-onttrekkingen aan het ondernemingsvermogen van de man. Het hof gaat daarbij uit van de jaarcijfers van 2007, nu deze de periode betreffen voorafgaand aan het feitelijk uiteengaan van partijen in augustus 2008. Het hof gaat daarmee voorbij aan het bewijsaanbod van de man om een toelichting van zijn boekhouder op de voorlopige jaarcijfers 2008 te overleggen. Uit de jaarstukken 2007 volgt dat de privé-onttrekkingen een bedrag van € 32.775,- per jaar bedroeg. Daarnaast gaat het hof uit van een inkomen aan de zijde van de vrouw van € 550,- netto per maand. Op grond hiervan stelt het hof het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk vast op € 3.280,- per maand. Voorts staat als onbestreden vast dat de kosten van de kinderen € 1.445,- per maand bedroegen. Tussen partijen staat niet ter discussie de 60%-norm. Op grond van deze norm bedraagt de behoefte van de vrouw €1.100,- netto per maand. De eerste grief van de man slaagt derhalve en leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie.
Behoeftigheid van de vrouw
8. Het hof overweegt voorts als volgt. Als onbestreden staat vast dat de vrouw thans 24 uur per week werkt en een inkomen heeft van € 873,- netto per maand. De man heeft de stelling van de vrouw, dat zij wegens gezondheidsredenen niet in staat is meer te werken, gemotiveerd betwist. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van de vrouw gelegen haar stelling nader met stukken te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten en ook overigens op basis van de stukken niet is gebleken van arbeidsbeperkende omstandigheden, is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ter terechtzitting is gebleken dat de oudste zoon van partijen, welke gehandicapt is, recentelijk op een zorgboerderij verblijft en niet meer onder de dagelijkse verzorging van de vrouw valt. De verzorging van de andere minderjarige vormt gelet op diens leeftijd naar het oordeel van het hof ook geen belemmering voor de vrouw om haar arbeidsuren uit te breiden.
9. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw geacht kan worden volledig in haar eigen levensonderhoud te voldoen, zodat haar verzoek tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud dient te worden afgewezen. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige grieven geen behandeling meer.
VERDELING VAN DE HUWELIJKSGOEDERENGEMEENSCHAP
(zaak met zaaknummer 200.050.209/01)
10. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot verdeling van de erfenis die de vrouw heeft ontvangen, heeft afgewezen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij heeft nagelaten op de door de vrouw ingediende stukken te reageren en dat hij daardoor geen aanspraak maakt op een deel van de erfenis.
11. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de erfenis is besteed aan de gezamenlijke huishouding en is geconsumeerd. Derhalve kan, zo stelt zij, geen sprake zijn van verrekening in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
12. Het hof overweegt dat nu partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd, alle vermogensbestanddelen in beginsel bij helfte dienen te worden verdeeld. Gelet op de stellingen van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om aan te tonen dat de erfenis ten tijde van de ontbinding van het huwelijk nog aanwezig was. Nu de man dit niet heeft gedaan en de vrouw heeft gesteld dat de erfenis is verbruikt ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding van partijen, gaat het hof ervan uit dat de erfenis door partijen is verbruikt zodat hierop niet hoeft te worden beslist.
13. Het vorenstaande leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw betreft.
14. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer 200.050.208/01:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw af;
In de zaak met zaaknummer 200.050.209/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Van der Zanden bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.