GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.065.440/01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK10-27
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.A. Busquet te Rotterdam,
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 mei 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 april 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De vader heeft op 16 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 1 en 12 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is op 29 juli 2010 een stuk ingekomen.
Op 4 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen: mevrouw [T. ]. Voorts is verschenen de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: mevrouw [G.] en mevrouw [W.]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige: [de minderjarige] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de minderjarige: [de minderjarige], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de Jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen.
3. De raad, Jeugdzorg en de vader bestrijden het beroep.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige heeft toegewezen. Zij voert daartoe aan dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een bepaalde angststoornis bij de minderjarige. De rechtbank baseert dit oordeel op het psychodiagnostisch onderzoek en het kinderverhoor. Het psychodiagnostisch onderzoek is inmiddels bijna twee jaar oud. Gelet op de leeftijd van de minderjarige heeft dit rapport aanzienlijk minder waarde gekregen. De informatie van de leerkracht van november 2009 is daarentegen wel relevant. Zij maakt zich geen zorgen over de opvoeding van de minderjarige op basis van hetgeen zij ziet in de klas. Van enige angststoornis is volgens haar geen sprake. Hoewel geen sprake is van een angststoornis bij de minderjarige, is zij wel bang voor de vader als gevolg van hetgeen zij heeft meegemaakt toen de moeder nog samenleefde met de vader. Aangezien de moeder gemotiveerd betwist dat sprake is van een angststoornis, stelt zij zich op het standpunt dat eerst dient te worden onderzocht of thans sprake is van een angststoornis. Zonder een nieuw psychologisch onderzoek kan immers niet als vaststaand worden aangenomen dat een minderjarige thans nog een angststoornis heeft en is een behandeling door een psycholoog thans nog niet aan de orde.
5. Namens de raad is ter terechtzitting verweer gevoerd. In 2008 is geconstateerd dat de minderjarige in haar sociaal-emotionele ontwikkeling werd bedreigd. Met de ouders is besproken dit via vrijwillige hulpverlening op te lossen. De ouders hebben hun medewerking toegezegd, maar in oktober 2009 kreeg de raad een melding van Jeugdzorg dat de moeder niet wilde meewerken aan de benodigde hulpverlening voor de minderjarige. Eind december 2009 is een tweede onderzoek afgerond. Hieruit bleek dat de zorgen enkel groter waren geworden. Uit het onderzoek kwam wederom naar voren dat de minderjarige angstig was in het algemeen en in het bijzonder voor de vader. Zij klampte zich extreem vast aan de moeder en vertoonde geparentificeerd gedrag. Door school werd zij gezien als een zwakke leerling en zij kwam vaak te laat en was vaak absent. Zij kwam over als een stil en verlegen meisje. Bij de bestreden beschikking is een ondertoezichtstelling uitgesproken. Het uitgangspunt hiervan is niet geweest om een omgangsregeling op te starten of contactherstel met de vader, maar individuele hulpverlening aan de minderjarige om haar angst te verminderen, haar een eigen identiteit te laten ontwikkelen en om de moeder te leren om haar meer los te laten. De rechtbank heeft geadviseerd aan de moeder om de zorgen serieus te nemen en haar onder behandeling van een psycholoog te stellen. Maar gebleken is dat de moeder de zorgen van de minderjarige niet herkent en weigert de benodigde hulpverlening aan te gaan en door te zetten. De raad maakt zich grote zorgen om de minderjarige. Voor haar ontwikkeling is het schadelijk dat zij geen eigen rol krijgt. Ten aanzien van het onderzoek door het Erasmus Medisch Centrum stelt de raad dat er weinig vergelijkend onderzoek is verricht en er is een instrument gebruikt dat nog niet is beoordeeld op validiteit en betrouwbaarheid.
6. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling op goede gronden is uitgesproken. De afgelopen periode van de ondertoezichtstelling is voor de gezinsvoogd bemoeilijkt, wegens het ingestelde hoger beroep van de moeder. Zij wilde zich hierdoor niet openstellen voor de hulpverlening vanuit Jeugdzorg. De moeder en de minderjarige zijn afhoudend in de gesprekken en verschaffen minimale informatie. Vanuit Jeugdzorg worden de zorgen gezien, welke genoemd zijn in het raadsrapport. Jeugdzorg is van mening dat er hulp geïndiceerd is in de thuissituatie om meer zicht te krijgen op de moeder-dochterrelatie. Tevens is er hulp nodig voor de minderjarige wat betreft het reguleren van haar emoties. Gelet op het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
7. De vader betwist gemotiveerd de stellingen van de moeder. De stelling van de moeder, dat het psychodiagnostisch onderzoek twee jaar oud is en derhalve geen grond kan vormen voor een ondertoezichtstelling, faalt volgens de vader. Ten tijde van het laatste raadsonderzoek bleek dat de problematiek zoals geconstateerd is in 2008 nog steeds relevant was. Het recente onderzoek grijpt weliswaar terug op het psychodiagnostisch onderzoek van 2008, maar de raad heeft op basis van hernieuwde contacten met diverse personen in de omgeving van de minderjarige geconstateerd dat de destijds geconstateerde problematiek nog immer aan de orde is. Daarnaast heeft de rechtbank op basis van de mondelinge behandelingen en het kinderverhoor geconstateerd dat nog steeds sprake is van de eerder gebleken problematiek. De vader is derhalve van menig dat, hoewel het psychodiagnostisch onderzoek is uitgevoerd in 2008, slechts onderdeel uitmaakt van een uitgebreider overweging welke heeft geleid tot de conclusie van de rechtbank dat sprake is van gronden voor een ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld, op basis van diverse informatiebronnen en na gedegen onderzoek, dat de minderjarige onder toezicht dient te worden gesteld.
8. Het hof overweegt als volgt. Een verzoek tot ondertoezichtstelling kan slechts worden toegewezen indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254 BW, aanwezig zijn. Bij de beoordeling zal het hof derhalve onderzoeken of de minderjarige zonder ondertoezichtstelling zodanig opgroeit, dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
9. Het hof overweegt als volgt. Reeds in 2008 heeft de raad in een onderzoek geconstateerd dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd. In het raadsrapport van 29 december 2009 benoemt de raad opnieuw een aantal zorgen met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarige. De raad gaat ervan uit dat de minderjarige een angststoornis heeft. Daarnaast wordt genoemd dat sprake is van niet-opgeloste conflicten tussen de ouders, het ontbreken van communicatie en contact tussen de ouders onderling en tussen de minderjarige en haar vader, geparentificeerd gedrag bij de minderjarige, onverwerkte gevoelens van de moeder en de minderjarige en een kleine leefwereld van de minderjarige. De moeder erkent dat het contact met de vader geheel verbroken is, maar ontkent dat de minderjarige een angststoornis heeft en dat het in sociaal-emotioneel opzicht niet goed met haar zou gaan. Ook de minderjarige zelf geeft aan dat er geen problemen zijn. Uit het door de moeder overgelegde rapport van drs. [S.], kinder- en jeugdpsychiater, van 7 juli 2010 komt naar voren dat deze psychiater bij de minderjarige geen kenmerken ziet die passen bij een angststoornis. Wel benoemt deze psychiater dat de minderjarige door ervaringen uit het verleden emotioneel-sociaal enkele kwetsbaarheden heeft. Voorts is in het onderzoek van deze psychiater geconstateerd dat de moeder en de minderjarige door het verleden een hechte moeder-dochterrelatie hebben ontwikkeld, waarbij het van belang is dat de minderjarige aan de ontwikkeling van zichzelf kan werken. Ouderbegeleiding voor de moeder en psychologische begeleiding voor de minderjarige zouden daaraan kunnen bijdragen, aldus deze psychiater. Het hof constateert dat de door de moeder ingeschakelde psychiater weliswaar geen bevestiging geeft van het bestaan van de door de raad genoemde angststoornis maar dat zij in zekere zin wel de andere zorgen van de raad bevestigt. Uit het kinderverhoor heeft het hof voorts een indruk van de minderjarige gekregen die past bij de door de raad geuite zorgen met betrekking tot de ontwikkeling van de minderjarige. Ten slotte heeft Jeugdzorg ter zitting verklaard de zorgen van de raad te herkennen.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat door alle bedreigende factoren tezamen de ontwikkeling van de minderjarige in ernstige mate wordt bedreigd. Zonder hulpverlening zal deze bedreiging niet kunnen worden afgewend. Nu de moeder ontkent dat hulpverlening noodzakelijk is, acht het hof de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig.
11. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.