ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9271

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.194-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Stille
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kinderalimentatie en draagkracht van de vader in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige dochter. De vader heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank aangevochten, waarin zijn bijdrage was vastgesteld op € 481,- per maand. De vader stelt dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen vanwege zijn schuldenlast en de omstandigheden waaronder hij verkeert. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist en stelt dat hij onvoldoende inspanningen heeft geleverd om zijn schulden te saneren.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet heeft aangetoond dat hij concrete stappen heeft ondernomen om zijn schuldenlast te verlagen. De vader heeft weliswaar documenten overgelegd, maar deze geven geen inzicht in zijn inspanningen om zijn financiële situatie te verbeteren. Het hof oordeelt dat de vader zich verschuilt achter omstandigheden die hem zouden ontslaan van zijn verplichtingen, zonder dat hij zijn stellingen voldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vader tot 1 juli 2009 onvoldoende draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige. Het hof gaat ervan uit dat de vader vanaf deze datum wel draagkracht heeft, maar dat hij niet heeft aangetoond dat zijn schuldenlast hem belemmert om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Het hof concludeert dat de moeder niet langer kan worden gevergd om de kosten van de minderjarige volledig voor haar rekening te nemen, en bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank. De vader heeft nagelaten om recente en concrete stukken te overleggen die zijn financiële situatie onderbouwen, en het hof acht het niet redelijk om de door de vader opgevoerde schuldenlast ten laste te laten komen van zijn draagkracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.050.194/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-6531
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E. Meijer te ’s-Gravenhage,
tegen
Charita GUPTAR,
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens verzoekster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.G.A. van Stratum te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 25 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 augustus 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 8 maart 2010 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 20 april 2010 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel appel ingediend.
Op 7 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 24 juni 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 24 juni 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de behandeling van het verzoek van de moeder tot vaststelling van een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige: [de minderjarige], geboren [in] 1995 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), pro forma aangehouden en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de door de vader met ingang van 1 juli 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige bepaald op € 481,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage van de vader in de opvoeding en verzorging van de minderjarige op nihil vast te stellen.
3. De moeder bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt de moeder voorwaardelijk, namelijk in het geval het hof zou toekomen aan een herberekening van de draagkracht van de vader, de bestreden beschikking te vernietigen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank bij de becijfering van de draagkracht van de vader is uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 60% en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te bepalen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag rekening houdend met een draagkrachtpercentage van 70%.
4. De vader verzet zich daartegen.
Ingangsdatum
5. Nu tegen de overweging van de rechtbank dat de vader tot 1 juli 2009 onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te voldoen geen grief is gericht, gaat het hof hiervan uit. Het hof zal de draagkracht van de vader beoordelen met ingang van 1 juli 2009.
Behoefte van de minderjarige
6. De rechtbank heeft in dit geschil in haar beschikking van 24 juni 2008 het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige bepaald op € 770,- per maand. Hiervan uitgaande bedraagt het aandeel van de vader in deze kosten volgens de rechtbank € 481,- per maand. De vader heeft hiertegen geen grief gericht, derhalve gaat het hof uit van de behoefte aan een bijdrage van de vader van € 481,- per maand. Voorzover de vader in zijn pleitnotities een opmerking over de behoefte maakt –volgens de vader zou de behoefte lager zijn-, gaat het hof hieraan voorbij nu de vader slechts een opmerking in algemene zin maakt. Immers de behoefte wordt bepaald door de specifieke omstandigheden van de partijen en de vader heeft zijn standpunt in zoverre niet nader onderbouwd.
Draagkracht
8. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben in 2001, toen de vader nog twee betaalde banen had, een woning [huis1] in eigendom verworven met als doel deze op korte termijn met winst te vervreemden. De lasten van deze woning werden geheel door de vader gedragen. De vader verloor in 2004 zijn tweede baan en de woning is als gevolg van de verslechterde woningmarkt pas medio februari 2008 vervreemd. Daarnaast hadden partijen de gezamenlijke eigendom van de woning [huis2], die tot op heden nog bewoond wordt door de moeder en de minderjarige. De lasten worden gedragen door de moeder, maar door de gezamenlijke eigendom is de vader medeschuldenaar terzake van de hypothecaire geldlening van de woning [huis 2].
9. Aangezien de woning [huis1] pas in 2008 is vervreemd, heeft de vader gedurende langere tijd een aanzienlijke woonlast gedragen. De bruto rente last op de hypothecaire geldlening van [huis 1] bedroeg € 1.394,- per maand en van de [huis 3] € 294,- per maand. Teneinde deze en zijn overige lasten te kunnen betalen heeft de vader de woning [huis1] en [huis 3] verhuurd en is hij schulden aangegaan. Door de vervreemding van de woning [huis1] in 2008 heeft de vader een gedeelte van zijn schulden kunnen aflossen, maar desalniettemin bedroeg de resterende schuldenlast per juni 2009 nog € 38.985,- waarop hij maandelijks een bedrag van € 1.764,- aflost.
10. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 24 juni 2008 geoordeeld dat van de vader verwacht mag worden dat hij binnen een afzienbare tijd zijn schulden zodanig saneert dat de maandelijkse verplichtingen substantieel lager worden, waarbij hij tevens de waarde van zijn woning [huis 3] – voor zover mogelijk – dient te betrekken, bijvoorbeeld in de vorm van een extra hypothecaire lening dan wel de vervreemding van de woning.
11. Gelet op de overwegingen in de bestreden beschikking is de rechtbank kennelijk van oordeel dat de vader onvoldoende blijk heeft gegeven, althans onvoldoende heeft aangetoond, dat hij concrete inspanningen heeft ondernomen om tot sanering van zijn schulden te komen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zijn schuldenlast weliswaar is verminderd tot € 38.985,-, doch dat de overwaarde van de in eigendom aan de vader toebehorende woning [huis 3] hoger is dan de resterende schuldenlast. Concluderende overweegt de rechtbank dat, gelet op de tijd die de vader heeft gehad en de omstandigheid dat inmiddels het beslag op zijn inkomen is opgeheven, met ingang van 1 juli 2009 geen rekening dient te worden gehouden met de schuldenlast van de vader.
12. Tegen deze overweging richt zich de grief van de vader. Hij stelt dat de rechtbank er geen rekening mee heeft gehouden dat het verwerven van een hypothecaire geldlening of de verkoop van de woning aanzienlijk wordt bemoeilijkt doordat er beslag was gelegd op die woning. Ook de kredietcrisis en BKR-registratie van de vader maken het niet gemakkelijk om een hypothecaire geldlening te verkrijgen. Daarbij komt, dat hij eerst vanaf december 2008 de overwaarde van de woning te gelde kon maken. Dat hij daarin niet is geslaagd per datum van 1 juli 2009 kan hem derhalve in redelijkheid niet worden aangerekend. Voorts gaat de rechtbank eraan voorbij dat de schuldpositie van de vader mede is veroorzaakt door de moeder. Onder deze omstandigheid had van de rechtbank terughoudendheid mogen worden verwacht in de offers die de vader zich in redelijkheid mag veroorloven om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen, aldus de vader. Ten slotte stelt hij dat de enkele constatering van de rechtbank dat niet is gebleken van concrete pogingen om de overwaarde van het pand te gelde te maken ten einde zijn schulden af te lossen, niet zonder meer tot de slotsom kan leiden dat vanaf 1 juli 2009 niet langer rekening zal worden gehouden met de door de vader opgevoerde aflossing op schulden.
13. De moeder betwist gemotiveerd de stellingen van de vader. De rechtbank heeft in haar ogen op goede gronden de gestelde schulden buiten beschouwing gelaten. De vader heeft weliswaar bescheiden overgelegd betreffende de omvang van zijn schulden, doch hieruit blijkt niet welke concrete inspanningen de vader heeft ondernomen om zijn schulden te saneren en in het bijzonder blijkt uit deze stukken in het geheel niet van pogingen die de vader heeft ondernomen om de hypothecaire lening te verhogen of de overwaarde van de woning te gelde te maken. De vader verschuilt zich steeds achter omstandigheden en maatschappelijke ontwikkelingen die hem zouden moeten ontslaan van zijn inspanningsverplichting omdat het volgens hem onder die omstandigheden toch zeer aannemelijk is dat dergelijke pogingen vruchteloos zouden blijven. Van de vader werd een inspanning verwacht en hem is aangerekend dat hij hier onvoldoende invulling aan heeft gegeven – niet dat hij de woning niet heeft vervreemd of geen extra hypothecaire geldlening heeft afgesloten. De vader heeft naar de mening van de moeder op geen enkele wijze aangetoond dat het voor hem onmogelijk was om aan zijn inspanningsverplichting te voldoen. Ook in hoger beroep heeft hij nagelaten om recente stukken in het geding te brengen waaruit zou blijken wat de omvang van de huidige schuldenlast van de vader is en wat zijn concrete inspanningen zijn geweest.
Daarbij merkt de moeder op dat de woning [huis 3] weliswaar te koop heeft gestaan, maar dat het vermoeden bestaat dat deze woning inmiddels niet meer te koop staat. Zij legt een kadastraal bericht over waaruit blijkt dat de woning nog steeds op naam van de vader staat en niet bezwaard is met beslagen. Het ontbreken van concrete en recente stukken ten aanzien van de sanering van de schulden doet de moeder vermoeden dat de vader helemaal geen pogingen heeft ondernomen om zijn schulden te saneren en de geleidelijke aflossing van zijn schulden voorrang wenst te geven boven het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder is dan ook van mening dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
14. Het hof overweegt als volgt. Feit is dat de vader tot op heden niet in staat is gebleken zijn schuldenlast in de periode na 24 juni 2008 te verlagen tot een aanvaardbaar niveau zodat hij aan zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige kan voldoen. Hoewel het over het algemeen genomen aannemelijk is dat de kredietcrisis en een BKR-registratie de aanvraag van een extra hypothecaire geldlening en de verkoop van een woning bemoeilijken, laat dit onverlet dat het op de weg van de vader had gelegen om aan de hand van stukken te onderbouwen wat zijn concrete inspanningen zijn geweest om zijn schuldenlast op korte termijn tot een aanvaarbaar niveau te verlagen. Het hof stelt vast dat de vader zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft nagelaten zijn inspanningen door middel van het overleggen van stukken inzichtelijk te maken. Zo is gesteld noch gebleken dat de vader pogingen heeft gedaan om tot verkoop te komen of de hypothecaire lening te verhogen. En evenmin in hoeverre de vader heeft onderzocht of hij gebruik kan maken van de wettelijke mogelijkheden tot schuldsanering zoals de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Ter terechtzitting heeft de vader nog verklaard niet voornemens te zijn de woning [huis 3], hoewel deze vijf kamers heeft, te verhuren om extra inkomsten te verkrijgen.
15. Hoewel de vader al geruime tijd een aanzienlijke schuldenlast heeft is het hof van oordeel dat onder voormelde omstandigheden niet langer meer van de moeder kan worden gevergd dat de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige volledig voor haar rekening komen, totdat de vader financiële ruimte heeft gecreëerd om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Het hof acht het onder al deze omstandigheden en gelet op zijn verplichtingen jegens zijn minderjarige dochter niet redelijk de door de vader opgevoerde schuldenlast ten laste te laten komen van zijn draagkracht Het hof laat de door de vader gestelde (aflossing van) schulden derhalve buiten beschouwing, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
16. Nu de bestreden beschikking wordt bekrachtigd komt het hof niet toe aan de voorwaardelijke incidentele grief van de moeder.
17. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Ydema, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.