GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 september 2010
Zaaknummer : 200.056.983/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-2859
[appellant],
thans verblijvende in de accommodatie
voor gesloten Jeugdzorg [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. D.G.M. van den Hoogen te ’s-Gravenhage,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Delft-Westland-Oostland,
kantoorhoudende te Naaldwijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader en de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de ouders dan wel respectievelijk: de vader en de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 9 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 december 2009 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 11 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 9 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 18 februari 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 7 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg mevrouw [G.] en mevrouw [N.]. De ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van het verhandelde ter terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden, waarbij de voorzitter heeft medegedeeld dat het traject voor de verdere behandeling van de zaak als volgt is:
- de minderjarige gaat aan de behandeldoelen werken op [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] omdat daarvan afhangt of hij eventueel overgeplaatst kan worden naar [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2] of, indien dat niet kan, naar een andere instelling;
- het hof hoort in september van Jeugdzorg of er inmiddels een gezinsvoogd is, een CIZ-indicatie is afgegeven voor [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2] en een intake-gesprek in [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2] heeft plaatsgevonden;
- het hof verzoekt Jeugdzorg te onderzoeken of bepaalde aspecten van de behandeling op [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2] zijn over te brengen naar [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] in het geval de minderjarige in aanmerking komt voor plaatsing in [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2] maar daar vanwege de wachtlijst nog niet naar toe kan.
Nadien is bij het hof :
- van de zijde van de minderjarige op 23 april 2010 een schriftelijk stuk ingekomen en
- van de zijde van Jeugdzorg op 18 augustus 2010 een schriftelijk stuk ingekomen.
Op 1 september 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg: de heer [W.]. De ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Ter terechtzitting is namens Jeugdzorg, met instemming van de wederpartij, een aanvullend stuk overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 23 december 2009 tot 23 december 2010, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit d.d. 15 oktober 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 1993 te [geboorteplaats], [buitenland]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over hem.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van Jeugdzorg af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren. Ter terechtzitting heeft de minderjarige bij monde van zijn advocaat zijn petitum aangevuld in die zin, dat hij subsidiair verzoekt te bepalen dat hij wordt overgeplaatst naar de [vorige accommodatie voor gesloten jeugdzorg] voor het volgen van een Kamer Trainings (KTC)-traject.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de verzoeken van de minderjarige af te wijzen.
4. De minderjarige stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat plaatsing in een justitiële jeugdinrichting voor de duur van een jaar noodzakelijk is. Hij stelt daartoe dat de hulpverlening lang op zich heeft laten wachten. Door deze gang van zaken vreest hij dat hij pas vlak voor zijn achttiende jaar behandeld kan worden. Met de gegeven machtiging heeft Jeugdzorg volgens de minderjarige een zogenaamde blanco check ontvangen. Hij heeft onvoldoende vertrouwen dat zijn zaak voortvarend behandeld zal worden. Het had voor de hand gelegen om een machtiging voor kortere duur af te geven, te meer daar de case-manager er vanwege de vertragingen in het verleden door de kinderrechter op is gewezen dat de vinger aan de pols moest worden gehouden. Terzijde merkt de minderjarige op dat het van belang is dat hij een neutrale contactpersoon krijgt in het kader van een ondertoezichtstelling die zijn hulpverleningsbelangen kan behartigen zodat de ouders geen dubbele pet op hoeven te hebben. Het niet hebben van een gezinsvoogd werkt volgens hem vertragend. Voorts benadrukt de minderjarige dat het goed met hem gaat, maar dat hij zeer teleurgesteld is in het feit dat Jeugdzorg hem zo lang vasthoudt, naar hij meent, zonder behandeling.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Na de bestreden beschikking heeft een psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden dat in februari 2010 is afgerond. Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij de minderjarige sprake is van de volgende diagnoses: een gedragsstoornis, type beginnend in de kindertijd, misbruik van cannabis, reactieve hechtingsstoornis, geremde type, ouder-kind relatieproblemen, zwakbegaafdheid, dreigende ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, problemen binnen de primaire steungroep, problemen met school, en problemen met de toegankelijkheid van gezondheidsdiensten (beheersproblemen). Op basis van de bevindingen van het psychodiagnostisch onderzoek wordt een behandeltraject dat aanvangt in een gesloten setting noodzakelijk geacht. Binnen [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] wordt gewerkt aan het behalen van de orthopedagogische behandeldoelen, waarna de minderjarige zal worden overgeplaatst naar een orthopsychiatrische behandelsetting. Jeugdzorg is voornemens hem aan te melden bij [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2]. Jeugdzorg erkent dat de behandeling van de minderjarige veel vertraging heeft opgelopen, doch is van mening dat de vertraging is terug te voeren op meerdere oorzaken. Voorts acht Jeugdzorg het in het belang van de minderjarige dat hij het concrete behandelplan dat er nu is blijft volgen en afmaakt, teneinde zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Voor verbetering van de procesgang en de begeleiding van de ouders en de minderjarige werd door Jeugdzorg ten tijde van de eerste mondelinge behandeling van deze zaak onderzoek beoogd naar het inzetten van een ondertoezichtstelling.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b, derde lid van de Wet op de Jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee (hierna: gesloten jeugdzorg), slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming van het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
7. Het hof overweegt voorts op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige, voordat hij in de jeugdaccommodatie [accommodatie voor gesloten jeugdzorg] (verder: [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg]) werd geplaatst, ernstige gedragsproblemen vertoonde. Zo vertoonde de minderjarige in toenemende mate agressief gedrag, had weinig inlevingsvermogen, liep weg en maakte zich schuldig aan diefstal. Hij was niet te corrigeren en accepteerde geen gezag. Hulpverlening en behandeling vanuit verschillende instanties hebben niet gebaat en het gedrag verergerde. Als gevolg daarvan is het meerdere malen noodzakelijk geweest de minderjarige over te plaatsen naar en binnen diverse gesloten jeugdzorginstellingen in Nederland. Nadat de [eerdere accommodaties] niet meer de veiligheid van de minderjarige en zijn omgeving konden garanderen is hij op 1 oktober 2009 overgeplaatst naar de gesloten behandelsetting [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg]. Binnen [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] is, net als in [de vorige accommodatie], gestart met een gedragsmatige behandeling van de minderjarige. Van psychiatrische behandeling was in de periode voorafgaande aan de bestreden beschikking nog geen sprake.
8. Na de bestreden beschikking heeft een psychodiagnostisch onderzoek plaatsgevonden. Met dit onderzoek werd beoogd inzicht te verkrijgen in de mate en ernst van de problematiek van de minderjarige, zodat een passend behandeltraject kon worden vormgegeven. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 1 maart 2010. Hierin wordt geconcludeerd dat de minderjarige onvoldoende inzicht heeft in de ernst en de risico’s van zijn probleemgedrag en is aangewezen op een duidelijke structuur om te kunnen functioneren. Geadviseerd wordt om een behandeltraject binnen een plaatsing in de gesloten setting op te starten. Een intensieve trajectbehandeling wordt voorgesteld waarbij de minderjarige vanuit de gesloten orthopedagogische instelling [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] wordt doorbehandeld in een orthopsychiatrische behandelsetting.
9. De kernklacht van de minderjarige is dat de voortgang van het behandeltraject onvoldoende wordt bewaakt en dat, nu hij tot op heden - naar hij stelt - geen behandeling heeft ondergaan en onduidelijk is wanneer hij deze zal krijgen, de kans reëel is dat hij op zijn achttiende onbehandeld uit de instelling komt. Een gesloten plaatsing acht hij in dat licht niet langer gerechtvaardigd.
10. In hoger beroep is het hof gebleken dat conform het advies van de gedragsdeskundige met de minderjarige op [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] wordt gewerkt aan de behandeldoelen voor de gedragsmatige en orthopedagogische aanpak, zodat hij na het behalen daarvan kan worden overgeplaatst naar een orthopsychiatrische behandelsetting. Inmiddels staat vast dat de minderjarige niet in aanmerking komt voor een plaatsing in de behandelinstelling [accommodatie voor gesloten jeugdzorg 2] wegens een gebrek aan motivatie. Desalniettemin is het hof gebleken dat de minderjarige een positieve ontwikkeling doormaakt. Zijn gedrag is verbeterd en hij mag inmiddels op onbegeleid verlof. Tijdens het verlof bezoekt de minderjarige zijn ouders, broers en een vast logeeradres. Daarnaast wordt door de behandelcoördinator van [de accommodatie voor gesloten jeugdzorg] gekeken naar de mogelijkheden voor een school buiten de instelling en sportmogelijkheden. Sinds 29 juni 2010 staat de minderjarige onder toezicht van Jeugdzorg en is er een gezinsvoogd. Op 2 september 2010 zal een behandelbespreking plaatsvinden tussen de gezinsvoogd en de minderjarige teneinde de alternatieve behandelmogelijkheden te bespreken en een plan van aanpak op te stellen.
11. Het vorenstaande in acht nemende overweegt het hof als volgt. Gelet op de omstandigheid dat de bestreden machtiging momenteel op de minst bezwarende wijze ten uitvoer wordt gelegd en in aanmerking nemende dat de noodzaak tot behandeling door alle betrokkenen wordt onderschreven, is het hof van oordeel dat de huidige plaatsing onverminderd noodzakelijk is. De omstandigheden rond de minderjarige voorafgaande aan de gesloten plaatsing vormden – dat wordt ook niet betwist – grond voor de machtiging. De structuur waarbinnen de minderjarige zich sindsdien in dient te bewegen blijkt op zich al baat te hebben. De kans dat het zonder die structuur, waarbinnen de minderjarige geleidelijk aan ook weer enige vrijheid wordt geboden. weer mis gaat acht het hof dermate groot, dat daarmede de noodzaak tot voortzetting van het verblijf in een gesloten accommodatie is gegeven. Voor zover de minderjarige subsidiair verzoekt hem over te plaatsen naar de JJC voor het volgen van een KTC-traject, overweegt het hof dat dit een beslissing aangaande de feitelijke tenuitvoerlegging van de bestreden machtiging betreft die aan Jeugdzorg is.
12. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
13. Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. De onderhavige zaak wordt gekenmerkt door een aanzienlijke vertraging in het behandeltraject van de minderjarige, die het hof niet geheel los ziet van de omstandigheid dat gedurende lange tijd een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling heeft ontbroken. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak – en wellicht vergelijkbare - de meerwaarde van een gezinsvoogd in het kader van een ondertoezichtstelling onmiskenbaar is. In het geval de ouders instemmen met de plaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg is weliswaar uitgangspunt dat de wet geen ondertoezichtstelling vereist. Door het ontbreken van een gezinsvoogd wordt echter van de ouders verwacht dat zij als leken op dit gebied de behandelbelangen van de minderjarige behartigen. In de onderhavige zaak heeft dit geleid tot spanningen tussen de ouders en de minderjarige, waardoor zijn belangen ten aanzien van zijn behandeling niet op effectieve wijze konden worden behartigd en bovendien de band tussen de minderjarige en zijn ouders verder werd bedreigd. Het behandeltraject heeft aanzienlijke vertraging opgelopen en de relatie tussen de ouders en de minderjarige is wellicht onnodig beschadigd; indien vanaf het begin van de gesloten plaatsing een gezinsvoogd had kunnen optreden had dat voorkomen kunnen worden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2010.