ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9302

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.531.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. van Leuven
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in kosten levensonderhoud minderjarige; Draagkracht en interen op vermogen

In deze zaak gaat het om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van een minderjarige, waarbij de draagkracht van de vader centraal staat. De vader, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De rechtbank had bepaald dat de vader € 422,- per maand moest betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren in 1999. De vader voert aan dat zijn inkomsten uit zijn onderneming in de jaren 2008 en 2009 marginaal zijn en dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een hoger inkomen. Hij heeft een netto inkomen van € 1770,- per maand, inclusief een lijfrente-uitkering en rente-inkomsten, maar stelt dat hij niet in staat is om de volledige alimentatie te betalen.

De moeder, die de minderjarige verzorgt, betwist de stellingen van de vader en stelt dat hij voldoende inkomen genereert om de alimentatie te voldoen. Het hof heeft de zaak op 20 mei 2010 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg overgenomen, aangezien daartegen geen grieven zijn ingediend.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om de volledige bijdrage te betalen, maar dat hij wel in redelijkheid kan worden geacht om enigszins op zijn vermogen te interen om aan zijn onderhoudsplicht te voldoen. Het hof heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld op € 250,- per maand, met ingang van de datum van de uitspraak. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.043.531.01
Rekestnr. rechtbank : 08-9082
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.S. Oey te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 8 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 juni 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 21 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 5 november 2009 en 10 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 3 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader, met ingang van de dag waarop de beschikking is gegeven voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), aan de moeder, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 422, - per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de kinderalimentatie per 13 november 2007, althans per de datum van indiening van het verzoekschrift, althans per de datum van de eindbeschikking, althans per de datum van indiening van het appelschrift op nihil te stellen, dan wel op een zodanig bedrag en per zodanige datum als het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vorderingen van de vader als ongegrond en onbewezen te ontzeggen dan wel hem hierin niet ontvankelijk te verklaren.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De vader voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een inkomen uit de [onderneming] onderneming van € 35.137,- per jaar en de woonlasten ten onrechte op € 202,- per maand heeft gesteld. Voorts stelt de vader dat hij ingevolge een convenant met diens moeder verplicht is om de ziektekostenpremie van zijn zoon uit een eerder huwelijk te betalen en dat de omgangskosten met zijn kinderen minimaal € 50,- per maand bedragen. Verder stelt de vader dat niet aan hem kan worden toegerekend dat de moeder minder is gaan werken.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader voldoende inkomen genereert om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te betalen en zij betwist dat de vader woonachtig is bij zijn moeder en een huur van € 500,- per maand betaalt. Voorts is de moeder van mening dat de vader ingevolge het echtscheidingsconvenant niet verplicht is een bedrag aan ziektekosten te betalen voor een andere zoon en dat de omgangskosten met de minderjarige terecht op € 25,- per maand zijn vastgesteld. De moeder stelt verder dat zij geen mogelijkheid heeft om haar werkzaamheden uit te breiden naar vijf dagen.
6. Het hof overweegt met betrekking tot de draagkracht van de vader allereerst als volgt. Uit de door de vader beschikbaar gestelde gegevens en zijn toelichting daarop ter terechtzitting, welke toelichting door de moeder ter terechtzitting onvoldoende gemotiveerd is weersproken, volgt dat de vader met zijn onderneming [onderneming] over de jaren 2008 en 2009 slechts marginale inkomsten heeft gegenereerd.
Reeds om die reden kan de bestreden beschikking, waarin wordt uitgegaan van een kennelijk niet op diens aangifte IB 2008 berustende winst uit onderneming van de vader van € 35.137,- per jaar in zoverre niet in stand blijven. Nu de vader desondanks heeft besloten zijn verdiencapaciteit aan deze onderneming te blijven wijden, daar hij verwacht daarmee wel winst te zullen gaan maken, gaat het hof uit van een gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2008, 2009 en 2010 die netto neerkomt op een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm van een alleenstaande. Aan het hof is, als gesteld en niet dan wel onvoldoende weersproken, verder gebleken dat de vader een lijfrente-uitkering (van voorheen AXA, thans REAAL)
€ 538,- netto per maand ontvangt alsmede een bedrag van € 333,- netto per maand uit rente-inkomsten, waarvan vooralsnog niet aannemelijk is dat die inkomsten zullen vervallen. Het hof zal derhalve het inkomen van de vader vaststellen op € 1770,- netto per maand. De vader heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij de afgelopen jaren ook steeds een jaarlijkse schenking van zijn moeder ontving. Het hof zal daarmede geen rekening houden voor de toekomst, omdat dit een onzekere factor betreft.
7. Het hof zal de vader bij het bepalen van de draagkracht aanmerken als alleenstaande en rekening houden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het hof zal daarnaast rekening houden met een huurlast van € 250,- euro per maand, nu de vader niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat hij meer betaalt dan het door de moeder erkende bedrag van € 250,- per maand. Voorts houdt het hof rekening met een maandelijkse premie ziektekosten van de vader van € 165,- en van zijn inmiddels meerderjarige zoon van € 165,-, welke last redelijk voorkomt, nu de verplichting daartoe voortvloeit uit het convenant, dat voorafgaand aan invoering van de Zorgverzekeringswet tot stand is gekomen zodat die verplichting niet kan worden geacht uitsluitend voor de periode dat de kinderen minderjarig zijn te zijn aangegaan. In mindering hierop strekt een bedrag van € 61,- aan zorgtoeslag per maand. Voorts houdt het hof rekening met omgangskosten van € 50,- per maand, nu vaststaat dat op geregelde basis omgang plaatsvindt tussen de vader en de minderjarige.
8. Het hof is van oordeel dat de vader over onvoldoende draagkracht beschikt om de volledige bijdrage zoals door het hof in 2004 is vastgesteld te betalen. Het hof is echter ook van oordeel dat van de vader, gelijk het hof in die beschikking heeft geoordeeld, nog steeds in redelijkheid kan worden gevergd dat hij, naast hetgeen aan draagkracht resteert, enigszins op zijn vermogen blijft interen om daarmee aan zijn onderhoudsplicht te voldoen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vader ter terechtzitting aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vermogen in de loop der jaren aanzienlijk is afgenomen als gevolg van de omstandigheid dat hij op dit vermogen heeft moeten interen, onder meer ter voldoening aan de onderhoudsverplichting die hij jegens zijn kinderen heeft. Het hof acht een uitkering van € 250,- per maand redelijk en in overeenstemming met de draagkracht van de vader.
9. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij is met betalen: er is geen achterstand. De moeder heeft dit bevestigd. De vader heeft voorts verklaard dat hij niet van zins is eventueel te veel betaalde alimentatie terug te vorderen. Om die reden zal het hof bepalen dat de gewijzigd vastgestelde bijdrage verschuldigd zal zijn met ingang van heden.
10. Gelet op het voren overwogene is de draagkracht van de vader ontoereikend voor meer dan de helft van de bij de beschikking van het hof uit 2004 tussen partijen vastgestelde behoefte van de minderjarige. Bespreking van de vierde grief, die er naar zijn strekking op neer komt dat de vader niet meer kosten van de minderjarige voor zijn rekening hoeft te nemen dan de moeder, kan derhalve niet tot een ander oordeel leiden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met wijziging in zoverre van de beschikking van 6 oktober 2004 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van heden op € 250,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Van Leuven, Bos, bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.