ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9313

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.380.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. Stollenwerck
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor afgifte identiteitsbewijs ten behoeve van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de afgifte van een identiteitskaart voor de minderjarige [naam minderjarige], geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2010, die toestemming had verleend voor de afgifte van de identiteitskaart. De moeder stelde dat de afgifte van de identiteitskaart niet in het belang van de minderjarige was en verzocht het hof de geldigheidsduur van de identiteitskaart te beperken tot de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing.

Het hof heeft de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de moeder geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigden. Het belang van de minderjarige om volledig te participeren in het gezinsleven van de pleegouders, inclusief vakanties, werd als belangrijk beschouwd. Het hof wees erop dat de moeder niet had betwist dat het niet in het belang van de minderjarige was om hem voor de duur van de vakantie van de pleegouders elders te plaatsen.

De moeder had ook geen belang bij haar verzoek om de geldigheidsduur van de identiteitskaart te beperken, aangezien het in de rede lag dat zij zelf over het paspoort van de minderjarige zou kunnen beschikken indien de uithuisplaatsing zou worden beëindigd. Het hof bekrachtigde daarom de bestreden beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af. De uitspraak werd gedaan door mrs. De Haan-Boerdijk, Stollenwerck en Hulsebosch, en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.058.380.01
Rekestnr. rechtbank : 346303 / J2 RK 10-14
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.R. Koopman, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L. Jansen, kantoorhoudende te
Amsterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 26 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 januari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 14 april 2010 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 6 juli 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 22 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw P. Plet, medewerkster van het algemeen maatschappelijk werk, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg: de heer J.J. Jordans en mevrouw L. Zwaartman. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend voor de afgifte van een identiteitskaart ten behoeve van de nader te noemen minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat op 17 februari 2010 de identiteitskaart voor de na te noemen minderjarige door de gemeente is afgegeven.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vervangende toestemming voor de afgifte van een identiteitskaart ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 2008] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof wenselijk voorkomt. Ter terechtzitting heeft de moeder haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt de geldigheidsduur van de identiteitskaart te beperken tot de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verweer, inhoudende dat de afgifte van een identiteitskaart voor [minderjarige] niet in zijn belang is, dan wel haar verzoek dat de afgifte van de identiteitskaart geschiedt onder de voorwaarden van een beperkte geldigheidsduur en een territoriale beperking in die zin dat de identiteitskaart slechts gebruikt kan worden in Duitsland, heeft verworpen. Zij stelt hiertoe dat zij, door afgifte van een identiteitskaart voor [minderjarige] geen zicht heeft op en niet op de hoogte is van waar hij mogelijk verblijft en dat zij het in zijn belang acht dat hij in een veilige omgeving verblijft. Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een afgifte onder voorwaarden niet tot de mogelijkheden behoort.
5. Jeugdzorg stelt dat [minderjarige], op grond van artikel 16a van de Paspoortwet, recht heeft op een Nederlandse identiteitskaart met een geldigheidsduur van vijf jaren. Voorts stelt Jeugdzorg dat het verzoek van de moeder, om een geldigheidsduur op te nemen waardoor het aangevraagde reisdocument wordt beperkt, niet in het belang van [minderjarige] is. In dat geval zou iedere keer opnieuw toestemming aan de moeder moeten worden gevraagd, met als gevolg dat Jeugdzorg zich voor vervangende toestemming tot de rechter zou moeten wenden indien de moeder haar toestemming weer zou weigeren en er onnodig kosten zouden worden gemaakt voor het aanmaken van het reisdocument. Voorts stelt Jeugdzorg dat het niet in belang van [minderjarige]’s ontwikkeling is om hem voor de duur van de vakanties van de pleegouders elders te plaatsen.
6. Het hof verenigt zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder niet heeft betwist dat het niet in het belang van [minderjarige]’s ontwikkeling is om hem voor de duur van de vakantie van de pleegouders elders te plaatsen, alsmede dat het belang van het bezit van een identiteitsbewijs in de huidige maatschappij steeds meer toeneemt. Het is voorts van belang dat [minderjarige] volledig kan participeren in het gezinsleven van de pleegouders, mede inhoudende de vakanties.
Nog afgezien van de omstandigheid dat inmiddels een reisdocument met een normale geldigheidsduur is afgegeven, heeft de moeder naar het oordeel van het hof geen belang bij haar verzoek de geldigheidsduur te beperken tot de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Indien de uithuisplaatsing zou worden beëindigd ligt het in de rede dat de moeder zelf over het paspoort van [minderjarige] kan beschikken.
Voor zover de huidige machtiging tot uithuisplaatsing zou worden verlengd, dient het verzoek te worden afgewezen gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
8. Het hof beslist daarom als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Stollenwerck en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.