ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9314

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.254.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. Stollenwerck
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en terugplaatsing van minderjarige in jeugdzorgzaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, voerde aan dat de beslissing van de kinderrechter onterecht was en dat er geen crisismomenten waren die een uithuisplaatsing rechtvaardigden. De moeder stelde dat zij de zorg voor haar kinderen goed had opgepakt en dat er geen uitzicht was op terugplaatsing van haar dochter, die nog steeds in een pleeggezin verbleef. Jeugdzorg daarentegen betwistte de stellingen van de moeder en stelde dat er zorgen waren over de thuissituatie en de opvoedingscapaciteiten van de moeder. Het hof oordeelde dat, hoewel er positieve ontwikkelingen waren, de uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het hof benadrukte dat er met de hoogste prioriteit gewerkt diende te worden aan de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder, maar dat dit op dat moment nog niet verantwoord was. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 16 augustus 2010 af. De uitspraak vond plaats op 4 augustus 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummer : 200.070.254.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 09-2013
[verzoekster],
wonende in [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. van Santbrink, kantoorhoudende te Delft,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Leidschendam-Voorburg,
locatie Voorburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. R.N. Baldew, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 14 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 21 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 19 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, namens de WSS: mevrouw A.C.M. Knijn, mevrouw C. de Pree en de heer J. Ririhena en namens de raad: mevrouw E.K.M. Bakker. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de machtiging om de hierna te noemen minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 9 juni 2010 tot 9 september 2010, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, ter effectuering van het indicatiebesluit van 14 juli 2009. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van 9 juni 2010 tot 9 september 2010 van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in 2006] te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige]).
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen tot 16 augustus 2010.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De moeder voert aan dat aan de beslissing van de kinderrechter een aantal onterechte overwegingen ten grondslag ligt.
De overgang van de jongens naar de thuissituatie is te groot geweest. Er is geen sprake geweest van crisismomenten, wel van moeilijk gedrag. Dit is door de moeder met adviezen van anderen in goede banen geleid. Wel blijven de jongens boos en gefrustreerd omdat er nog steeds geen enkel uitzicht is op terugplaatsing van hun zusje.
Met een overgangssituatie heeft de moeder niet bedoeld dat het voor de moeder een grote overgang is geweest om weer 24 uur voor de jongens te zorgen, maar dat het gezin nog niet compleet is omdat [minderjarige] nog niet thuis is. Het plan was dat [minderjarige] na één logeerpartij thuis zou worden geplaatst. Na de wisseling van gezinsvoogd wordt kennelijk een heel ander traject gevolgd. Het is niet duidelijk op grond van welke informatie de Raad voor de Kinderbescherming adviseert [minderjarige] voorlopig niet thuis te plaatsen. De moeder deelt wel enkele van de zorgen van de ambulante hulp maar heeft daar hard aan gewerkt, met resultaat. Zij is van mening dat zij de kinderen niet of nauwelijks belast met haar persoonlijke problematiek en hen heel duidelijk heeft begeleid. Er zijn wel problemen omtrent de omgang met de vader. Nu de omgang tijdelijk is stopgezet is er rust.
Het is van belang dat [minderjarige] op 16 augustus a.s. samen met haar broers naar de basisschool gaat.
Voorts voert de moeder aan, dat zij vele malen tevergeefs heeft aangeklopt bij hulpverleners om haar daadwerkelijk te ondersteunen in haar zorg- en opvoedtaken, maar dat er alleen wordt gepraat en haar geen hulp wordt aangeboden.
5. Jeugdzorg betwist de stelling van de moeder met betrekking tot de thuissituatie. Jeugdzorg stelt daartoe dat er zich een aantal crisissituaties heeft voorgedaan en dat de moeder de hulpverleners laat weten dat zij geen gezag over de jongens heeft, dat de jongens brutaal en agressief zijn, weigeren naar haar te luisteren en op tijd naar bed te gaan en dat zij er moeite mee heeft om te gaan met dit gedrag. Vanuit de hulpverlening is geconstateerd dat de moeder onvoldoende gezag kan neerzetten en de jongens belast met ouderproblematiek en haar persoonlijke problematiek. Daarnaast stelt Jeugdzorg dat de moeder onvoldoende zicht geeft op wat er zich werkelijk afspeelt in de thuissituatie, reden waarom Jeugdzorg grote zorgen heeft over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de jongens. Voorts zijn er zorgen met betrekking tot de draagkracht van de moeder. De thuissituatie is volgens Jeugdzorg onvoldoende stabiel om [minderjarige] terug te plaatsen, omdat zij een jong en kwetsbaar meisje is dat in het verleden geconfronteerd is geweest met onnodige medische behandelingen en daardoor ernstig in haar ontwikkeling is bedreigd. [minderjarige] maakt in het pleeggezin op sociaal-emotioneel en motorisch gebied en ten aanzien van spraak en taal een goede ontwikkeling door. Terugplaatsing bij de moeder zou op dit moment de ingezette hulpverlening ernstig kunnen bedreigen.
Het is de bedoeling dat de omgang met de vader binnenkort weer op gang komt, hetgeen wellicht weer tot onrust aanleiding zal geven.
6. De raad heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat de mogelijkheid bestaat dat [minderjarige] terug wordt geplaatst bij de moeder, doch dat dit op dit moment nog niet verantwoord is. De raad acht noodzakelijk dat er meer zicht komt op de interactie tussen de moeder en de kinderen. De raad stelt dat de komende periode gewerkt zal worden aan normalisering en uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige].
7. De vader heeft ter terechtzitting verklaard het standpunt van Jeugdzorg te delen, maar het gevoel te hebben dat hij op de tweede plaats is gezet. Volgens de vader krijgt hij niet de kans zichzelf te bewijzen.
8. Het hof stelt voorop dat de rechter, op grond van artikel 1:261, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), Jeugdzorg op haar verzoek kan machtigen een minderjarig kind gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Voorwaarde hiervoor is dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gezondheid.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat tussen partijen discussie bestaat omtrent het verloop van het welzijn van de jongens vanaf de thuisplaatsing, reden waarom Jeugdzorg terug is gekomen op haar beslissing [minderjarige] weer bij de moeder in het gezin te plaatsen. Tevens is gebleken dat er, ondanks diverse soorten hulpverlening, nog onvoldoende zicht is op de thuissituatie bij de moeder en dat de ambulant hulpverlener van Stichting Jeugdformaat, ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, zorgen heeft omtrent de draagkracht van de moeder. Ook geeft de omgang met de vader onrust. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige].
Het hof is niettemin van oordeel dat, gelet op de leeftijd van [minderjarige] in verhouding tot de duur van de periode die zij reeds uit huis is geplaatst, in de komende periode door de verantwoordelijke hulpverlener(s) met de hoogste prioriteit en concreet gewerkt dient te worden aan haar terugplaatsing bij de moeder thuis. In dit verband is van belang dat jeugdzorg desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat haar zorgen mede zijn ingegeven door het feit dat zij een onvoldoende beeld heeft van wat zich werkelijk in het gezin van moeder afspeelt. Voorts is nog van belang dat de moeder ter zitting heeft aangeboden de terugplaatsing van [minderjarige] in haar gezin en derhalve bij haar thuis te doen begeleiden door dag en nacht videocontrole zodat uit die dag- en nachtobservatie kan worden geconcludeerd dat haar situatie wel stabiel en veilig is.
Uit het voorgaande volgt dat op dit moment nog altijd wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
10. Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Stollenwerck en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.