GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.053.438/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-546
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], [Land],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. van Coolwijk te Eindhoven,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E.T. Mijs-Zillikens te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 oktober 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 26 februari 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 9 april 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn op 21 en 25 mei 2010 bij het hof aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn op 21 mei 2010 bij het hof aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de door de man met ingang van 1 maart 2008 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 4.070,- per maand vastgesteld, vanaf de datum van de beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de man daarenboven terzake van zijn bonus over de periode tot 1 maart 2008 een netto bedrag ter grootte van de helft van zijn netto bonus aan de vrouw dient te voldoen en dat hij de helft van de door hem ontvangen bruto bonus betrekking hebbende op de periode vanaf 1 maart 2008 aan de vrouw dient te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de beschikking van 28 april 2006 te wijzigen en te bepalen dat:
-de man met ingang van 1 maart 2008 tot 1 januari 2009 een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw voldoet van € 2.741,- per maand;
-de man met ingang van 1 januari 2009 tot 23 december 2009 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw voldoet van € 1.792,- per maand;
-de man met ingang van 23 december 2009 tot 1 juli 2010 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw voldoet van € 3.286,- per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
-met ingang van 1 juli 2010 de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil wordt gesteld;
-de man naast de door hem verschuldigde partneralimentatie ter zake van zijn bonus over de periode tot 1 maart 2008 een netto bedrag ter grootte van de helft van zijn netto bonus aan de vrouw dient te voldoen en dat hij de helft van de door hem ontvangen bruto bonus betrekking hebbende op de periode vanaf 1 maart 2008 tot 1 juli 2010 aan de vrouw dient te voldoen alsmede dat de vrouw met ingang van 1 juli 2010 deze verplichting eindigt (het hof leest: dat deze verplichting met ingang van 1 juli 2010 eindigt);
-de vrouw de door haar ten onrechte geïncasseerde partneralimentatie over de periode vanaf 1 maart 2008 aan de man dient te restitueren in zijn geheel, althans in maandelijkse termijnen van € 500,- per maand, dan wel geheel bij de eigendomoverdracht van de door de vrouw bewoonde woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het wijzen van de beschikking in deze.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de draagkracht van de man en, opnieuw beschikkende de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw over de periode maart 2008 tot en met december 2008 nader vast te stellen op een bedrag van € 5.744,67 per maand en deze bijdrage met ingang van 1 januari 2009 nader vast te stellen op € 5.510,49 per maand, althans de bijdrage over beide perioden met ingang van zodanige datum vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren, met bevestiging van de bestreden beschikking voor het overige, zo nodig onder aanvulling van de gronden.
4. De man verzet zich daartegen en persisteert in het principaal appel. Ten aanzien van het incidenteel appel verzoekt hij de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven en verzoeken, althans haar deze te ontzeggen als zijnde rechtens onjuist en onbewezen, met bevestiging van de bestreden beschikking, zonodig onder aanvulling van de gronden, voor zover de man hiertegen niet bij wijze van principaal appel hoger beroep heeft ingesteld.
5. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de behoefte en behoeftigheid van de vrouw niet in geschil zijn.
6. De man heeft aan het verzoek tot wijziging van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten grondslag gelegd dat de omstandigheden aan zijn zijde zijn gewijzigd waardoor zijn draagkracht is verminderd. Hij stelt daartoe dat zijn inkomen met ingang van 1 maart 2008 als gevolg van zijn terugplaatsing van [Land 2] naar Nederland, is gedaald. Voorts stelt hij dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2010 zal eindigen, zodat zijn inkomen dan wederom zal verminderen, waardoor als gevolg van deze wijziging van omstandigheden de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud opnieuw zal moeten worden beoordeeld.
7. De vrouw heeft de inkomensvermindering van de man met ingang van 1 maart 2008 niet bestreden. Wel bestrijdt zij de inkomensvermindering van de man met ingang van 1 juli 2010.
8. Op grond van de door de man gestelde en door de vrouw niet betwiste wijziging van omstandigheden met ingang van 1 maart 2008 zal de draagkracht van de man opnieuw worden beoordeeld. Het hof zal daartoe bij de berekening van de draagkracht van de man een onderscheid maken in de volgende perioden: de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 en vanaf 1 januari 2009. Het hof zal de draagkracht van de man voor elk van deze perioden berekenen.
Nieuwe partner van de man
9. Het hof stelt voorop dat de nieuwe partner van de man [buitenlands] staatsburger is en derhalve geen werkvergunning nodig heeft om te werken. In aanmerking genomen dat zij werkervaring heeft en Engels spreekt, is het hof van oordeel dat zij geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Draagkracht man in de periode 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008
10. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man over deze periode rekening houden met zijn inkomen volgens de door hem overgelegde jaaropgaaf van 2008, te weten: € 109.404,-.
11. Het hof gaat ervan uit dat de man in deze periode geen woonlasten had aangezien hij van zijn werkgever een woonlastenvergoeding ontving. Het hof is van oordeel dat deze vergoeding voldoende is om zijn woonkosten te dekken.
12. Het hof houdt rekening met een ziektekostenpremie van € 99,- per maand, zijnde de premie voor één persoon, verminderd met de gemiddelde nominale premie, nu de huidige partner van de man geacht wordt zelf in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien.
13. Uit het voorgaande volgt dat de draagkracht van de man over deze periode een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw toestaat van € 5.077,- bruto per maand.
Draagkracht man in de periode na 1 januari 2009
Inkomen
14. Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man over deze periode rekening houden met een jaarinkomen zoals door de man gesteld en door de vrouw niet betwist van afgerond € 128.212,-.
15. Naar het oordeel van het hof mag van de man worden verwacht, dat hij de per 1 juli 2010 aan hem toegekende ontslagvergoeding van € 350.000,- zal benutten ter suppletie van zijn te ontvangen WW-uitkering tot zijn oude salarisniveau teneinde op die wijze in staat te blijven de op hem rustende uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te betalen. Gezien de duur van het huwelijk, de taakverdeling binnen het huwelijk, de man gedurende zijn langdurige dienstverband bij zijn werkgever een pensioenvoorziening heeft opgebouwd, het feit dat volstrekt niet uitgesloten is dat de man in de nabije toekomst nog een verdere opbouw van zijn pensioenrechten kan realiseren, acht het hof het niet redelijk dat de man een groot deel van de uitkering van € 350.000,- wenst aan te wenden voor een mogelijk pensioentekort. In dit geval prevaleert de verplichting van de man jegens de vrouw tot het betalen van haar kosten van levensonderhoud.
16. Het hof gaat ervan uit dat de man zijn WW-uitkering gedurende geruime tijd met zijn ontslagvergoeding kan suppleren tot zijn oude salarisniveau en gezien zijn opleiding en leeftijd binnen een redelijke termijn weer passend werk zal kunnen vinden.
17. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de man gestelde nalatigheidsrente ten aanzien van de eigendomsoverdracht van zijn huidige woning voor zijn risico dient te komen.
De man heeft de woning gekocht terwijl hij geen enkele zekerheid had dat hij de woning ook daadwerkelijk kon financieren. Om onnodige risico`s te voorkomen had de man een woning kunnen huren en had hij geen nalatigheidsrente behoeven te betalen. Wel acht het hof het redelijk en billijk om vanaf 1 januari 2009 rekening te houden met een bedrag aan woonkosten. Het hof stelt dit bedrag aan woonkosten vast op drie vierde van de verschuldigde hypotheekrente zijnde een bedrag van € 1.466,- per maand.
18. Uit het verweerschrift van de man volgt dat zijn huidige echtgenote in [Land 3] als secretaresse heeft gewerkt. Gezien deze werkervaring en het feit dat zij goed Engels spreekt moet de vrouw in [Land] ook als secretaresse in haar levensonderhoud kunnen voorzien. Rekening houdend met voormeld beroep en het daarbij behorende inkomen acht het hof het redelijk en billijk om slechts één vierde van de woonlasten aan de vrouw toe te kennen.
19. Het hof houdt rekening met een ziektekostenpremie van € 102,- per maand, zijnde de premie voor één persoon, verminderd met de gemiddelde nominale premie, nu de huidige partner van de man geacht wordt zelf in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien.
20. Uit het voorgaande volgt dat de draagkracht van de man een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw toestaat van € 5.193,- bruto per maand.
21. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan ten aanzien van de door de man ontvangen bonus over de periode tot 1 maart 2008 en de door hem te ontvangen bonus in de periode vanaf 1 maart 2008. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot zijne. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
22. Het hof beslist mitsdien als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 28 april 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud, met ingang van 1 maart 2008 op € 5.077,- bruto per maand, en met ingang van 1 januari 2009 op € 5.193,- bruto per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Breederveld, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.