ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9320

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.067.590.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. Mos-Verstraten
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens afwezigheid van wettelijke gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 18 maart 2011. De moeder stelde dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren en verzocht het hof de beschikking te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2010 waren de moeder en haar advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van Jeugdzorg. De vader van de kinderen was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De moeder betwistte dat er sprake was van een reële bedreiging van de geestelijke en zedelijke belangen van de kinderen en stelde dat de hulpverlening in het vrijwillige kader afdoende was. Jeugdzorg daarentegen stelde dat er nog steeds ontwikkelingsbedreigingen waren en dat er pedagogische begeleiding nodig was.

Het hof overwoog dat de kinderrechter op grond van artikel 1:254 BW een minderjarig kind onder toezicht kan stellen indien zijn zedelijke of geestelijke belangen ernstig worden bedreigd. Echter, het hof concludeerde dat er op het moment van de uitspraak geen gronden meer waren voor de ondertoezichtstelling. De kinderen, inmiddels 16 en 17 jaar oud, gaven aan geen grote problemen meer te ervaren en de huidige hulpverlening was voldoende. Het hof beëindigde daarom de ondertoezichtstelling met ingang van 15 september 2010 en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerder genomen maatregelen niet langer gerechtvaardigd zijn, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van het personen- en familierecht. De zaak benadrukt het belang van actuele en relevante gronden voor ondertoezichtstelling en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechten van minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 september 2010
Zaaknummer : 200.067.590/01
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 10-70
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.C. van `t Hek te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
tegen
de Stichting Bureau Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
De heer [X],
wonende op een geheim adres
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 11 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 6 juli 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 1 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens Jeugdzorg: mevrouw J.L. Breidel en mevrouw M.I. Braaf. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de nader te noemen minderjarigen verlengd tot 18 maart 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van 18 maart 2010 tot 18 maart 2011 van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[naam kind 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 1]),
[naam kind 2], geboren [in 1994] te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2]), hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair: de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling van Jeugdzorg niet aan de daarvoor geldende vereisten voldoet, waardoor de bestreden beschikking automatisch dient te worden vernietigd;
subsidiair: de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderen niet onder toezicht zullen worden gesteld, wegens onvoldoende daarvoor bestaande gronden;
tertiair: de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderen onder toezicht zullen worden gesteld tot en met de datum van de in deze door het hof te geven beschikking, waarna de ondertoezichtstelling van rechtswege zal komen te vervallen, wegens het bestaan van onvoldoende gronden daartoe, dan wel dat enig resultaat hierin zal worden geboekt.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De moeder betwist dat er sprake is van een daadwerkelijke reële bedreiging van de geestelijke en / of zedelijke belangen van de kinderen. Zij betwist dat er problemen zijn thuis en dat haar draagkracht wordt overstegen door de draaglast van de problematiek van de kinderen. Voorts stelt de moeder dat onvoldoende onderzocht is of hulpverlening in verband met de problematiek van de kinderen in het vrijwillig kader afdoende is.
5. Jeugdzorg stelt dat de ontwikkelingsbedreigingen en zorgpunten benoemd in het plan van aanpak van de kinderen, ondanks de positieve ontwikkeling, nog niet zijn opgeheven. Jeugdzorg stelt dat er, naast de hulp gericht op ondersteunende activiteiten waar de moeder gebruik van maakt, in het gezin pedagogische gezinsbegeleiding dient te komen om de dreiging rond de opvoedingssituatie op te heffen en de moeder handvatten te bieden met betrekking tot de problematiek van de kinderen en het verwerken van de echtscheiding tussen de ouders.
6. Het hof stelt voorop dat de kinderrechter, op grond van artikel 1: 254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een minderjarig kind onder toezicht van Jeugdzorg kan stellen, indien het zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er thans geen grond meer is voor een ondertoezichtstelling van de kinderen. De kinderen zijn nu 16 en 17 jaar en hebben verklaard zelf geen grote problemen meer te ervaren in de opvoedingssituatie. Zowel de moeder als de kinderen hebben te kennen gegeven zich met de huidige intensieve praktische hulpverlening van “Zorg en Vrij” goed te redden. Weliswaar heeft Jeugdzorg gesteld dat de kinderen nog wel hulp zouden kunnen gebruiken voor de problemen, die als gevolg van de echtscheiding, in de relatie met de vader zijn ontstaan, maar desgevraagd heeft Jeugdzorg ter terechtzitting bevestigd dat niet meer gesteld kan worden dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Jeugdzorg heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit een actuele ernstige bedreiging voor de kinderen zou blijken. De noodzaak van intensieve begeleiding is door Jeugdzorg niet onderbouwd, nu de huidige gezinsvoogd de kinderen sinds de verlenging van de ondertoezichtstelling twee keer heeft gezien en geen andere vormen van hulpverlening in gang gezet heeft. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling thans niet meer aanwezig zijn. Aangezien deze gronden nog wel aanwezig geweest kunnen zijn ten tijde van de verlenging van de ondertoezichtstelling, zal het hof de ondertoezichtstelling met ingang van heden beëindigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt ingaande 15 september 2010 de bestreden beschikking voor zover het betreft de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] en [naam kind 2], geboren [in 1994] te [geboorteplaats],
en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt ondertoezichtstelling van [naam kind 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats] en [naam kind 2], geboren [in 1994] te [geboorteplaats], met ingang van 15 september 2010;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mos-Verstraten en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2010.