ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9335

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.520.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Pannekoek-Dubois
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie in hoger beroep met betrekking tot partner- en kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van alimentatie. De man, verzoeker en incidenteel verweerder, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2009 aangevochten, waarin zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie werd afgewezen. De vrouw, verweerster en incidenteel verzoekster, heeft in incidenteel appel verzocht om een verhoging van de partneralimentatie. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij de kinderalimentatie niet langer ter discussie stelt en bereid is de eerder vastgestelde bijdrage te blijven voldoen. De vrouw heeft haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie eveneens ingetrokken.

Het hof heeft vastgesteld dat het bruto inkomen van de man in 2007 circa € 2.600,- per maand bedroeg en dat dit in 2010 is gestegen naar circa € 2.900,- per maand. Het hof oordeelt dat deze inkomensstijging niet voldoende is om de draagkracht van de man te herbeoordelen. Ook het vermogen van de man, dat onder andere is toegenomen door een nalatenschap, rechtvaardigt geen wijziging van de alimentatie. De vrouw heeft gesteld dat het vermogen van de man thans € 250.000,- bedraagt, maar het hof heeft deze stelling gepasseerd.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen, die zich beroepen op een wijziging van omstandigheden, onvoldoende geacht voor een herbeoordeling van de draagkracht van de man. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst uit 2007 met grove miskenning van de wettelijke maatstaven is aangegaan. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de verzoeken van beide partijen tot wijziging van de alimentatie zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 september 2010
Zaaknummer : 200.058.520.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-72
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.J. van Steensel te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2009.
De vrouw heeft op 29 april 2010 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man is geen verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 17 maart 2010, 12 augustus 2010 en 18 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 9 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 20 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota. Het hof passeert het bezwaar van de advocaat van de vrouw om de op 12 augustus 2010 ingekomen stukken van de zijde van de man buiten beschouwing te laten. Zoals ter zitting is medegedeeld zijn die stukken weliswaar volgens het procesreglement te laat ingediend maar de omvang van die stukken is beperkt en de stukken zijn eenvoudig te doorgronden, zodat het hof de stukken in dit geval bij de beoordeling zal betrekken.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is zowel het verzoek van de man als het verzoek van de vrouw, strekkende tot wijziging van de bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 1 oktober 2007 vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 350,- per maand en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige van € 350,- per maand, afgewezen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Ter terechtzitting van het hof heeft de man gesteld dat hij de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [woonplaats] [in] 2003 niet langer ter discussie stelt en dat hij bereid is de op 1 oktober 2007 vastgestelde bijdrage van € 350,- per maand (thans geïndexeerd ongeveer
€ 380,- per maand) te blijven voldoen. De vrouw heeft haar incidenteel appel met betrekking tot de kinderalimentatie evenmin gehandhaafd. Gelet hierop is thans uitsluitend nog in geschil de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, hierna: partneralimentatie.
2. Voor zover thans nog in hoger beroep van belang verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 oktober 2007, de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2008 te bepalen op nihil.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover haar zelfstandige verzoek in eerste aanleg tot een verhoging van de partneralimentatie is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende, haar verzoek om de partneralimentatie te verhogen tot € 500,- per maand alsnog toe te wijzen per datum van indiening van het verzoek.
4. De behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man staat als niet bestreden vast.
5. De man stelt primair dat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de op 18 juli 2007 tussen partijen gesloten en ondertekende overeenkomst mag worden gehouden. Subsidiair stelt de man, voor het geval het hof oordeelt dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
6. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist en stelt op haar beurt eveneens een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man die een wijziging van haar bijdrage rechtvaardigt. Zij voert daartoe aan dat het inkomen van de man sinds januari 2008 is gestegen en dat zijn vermogen fors is toegenomen.
7. Voor zover beide partijen zich beroepen op een wijziging van omstandigheden waardoor de man niet langer aan de tussen partijen in 2007 gesloten overeenkomst mag worden gehouden, overweegt het hof als volgt. Het hof passeert de stelling van de man dat partijen ten tijde van de overeenstemming in 2007 mondeling zijn overeengekomen dat de man geen alimentatie zou hoeven te betalen in het geval hij de woonlasten van de voormalige echtelijke woning zou voldoen, aangezien de man die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt en de vrouw die stelling uitdrukkelijk heeft betwist. De man heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij de woonlasten van de echtelijke woning niet voldeed ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Uit de bij brief van 16 maart 2010 overgelegde afschriften van de Postbank blijkt immers dat de woonlasten van de echtelijke woning op respectievelijk 27 juli 2007 en 31 augustus 2007 van de rekening van de man zijn afgeboekt.
8. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat het bruto inkomen van de man in 2007 circa € 2.600,- per maand bedroeg en dat zijn huidige inkomen circa € 2.900,- bruto per maand bedraagt. Het hof acht een dergelijke inkomensstijging in drie jaar tijd niet zodanig dat deze een herbeoordeling van –in casu- de draagkracht van de man rechtvaardigt.
Ook het vermogen van de man kan naar het oordeel van het hof niet tot een nieuwe beoordeling van de wettelijke maatstaven leiden. Ter zitting van het hof heeft de man verklaard dat hij in 2009 een bedrag van € 75.000,- heeft ontvangen (deels door schenking en deels vanwege de nalatenschap van zijn in 2009 overleden vader). Het hof acht dit niet een zodanig vermogen dat de inkomsten daaruit een herbeoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigen, terwijl gezien de omvang van dit vermogen en de verdere financiële omstandigheden niet van de man gevergd behoeft te worden op dit vermogen in te teren om een hogere alimentatie aan de vrouw te voldoen. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat het vermogen van de man thans € 250.000,- bedraagt. Vaststaat dat inmiddels ook de moeder van de man is overleden waardoor het vermogen van de man zal toenemen. De man zal naast zijn deel uit de nalatenschap van zijn moeder na de verkoop van de woning van zijn ouders de helft van de opbrengst van die woning ontvangen en het hof acht de stelling van de man, dat het laatstgenoemde vermogen nog niet geëffectueerd is, aannemelijk. De vrouw heeft erkend dat die woning nog verkocht moet worden.
9. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de vrouw respectievelijk de man aangevoerde argumenten, ook in onderlinge samenhang gezien, onvoldoende zijn voor een herbeoordeling van de draagkracht van de man.
10. De man stelt subsidiair dat de tussen partijen in 2007 gesloten overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Voor zover de man hiermee beoogt te stellen dat de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2007 van aanvang niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat daarbij van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, passeert het hof die stelling. Nog afgezien van het feit dat de man ook in zoverre uitsluitend de woonlasten van de voormalige echtelijke woning ter discussie stelt en het hof daarover reeds een oordeel heeft gegeven, zijn van de zijde van de man geen gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt wat het netto gezinsinkomen was ten tijde van het huwelijk, noch welke financiële uitgangspunten partijen in aanmerking hebben genomen ten tijde van de overeenkomst, zodat niet is vast te stellen welke wanverhouding zich heeft voorgedaan tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Er is derhalve geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek.
11. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, wordt bekrachtigd.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Husson, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2010.