GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 september 2010
Zaaknummer : 200.069.750.01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-1218
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T. Bissessur te Zoetermeer,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te Zoetermeer,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.O. Perquin te Zoetermeer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 6 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage. De moeder is – afzonderlijk van de vader – eveneens van die beschikking in hoger beroep gekomen op 18 juni 2010, welke procedure bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.068.898/01.
Jeugdzorg heeft op 4 augustus 2010 een verweerschrift ingediend, gericht tegen het beroepschrift van zowel de vader als de moeder.
De raad heeft het hof bij brief van 22 juli 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 26 augustus 2010 is de zaak, tezamen met de zaak van de moeder, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens Jeugdzorg de heer W.S. van Breda en de heer L. van der Zwan (gezinsvoogd), en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota. De hierna nader te noemen minderjarigen [sub 1], [sub 2] en [sub 3] zijn in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[De minderjarige sub 1] , geboren [in] 1994 te [geboorteplaats];
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 1996 te [geboorteplaats],
[de minderjarige sub 3], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats]; en
[de minderjarige sub 4], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats],
hierna de minderjarigen, verlengd van 9 juni 2010 tot 7 juni 2011. Voorts is Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 7 juni 2010 tot 7 juni 2011.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarigen van 7 juni 2010 tot 7 juni 2011.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van Jeugdzorg tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af te wijzen.
3. De vader kan zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Kort weergegeven stelt de vader dat de uithuisplaatsing voor de minderjarigen erg ingrijpend is. Hij meent dat de wettelijke gronden voor een uithuisplaatsing, zoals opgesomd door Jeugdzorg, ontoereikend zijn. De vader stelt dat er geen sprake is van een bedreigende onveilige huiselijke situatie, die een normale lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de minderjarigen belemmeren. Hij vindt dat een verbetering van de contacten tussen de moeder en Jeugdzorg de voorkeur verdient boven een ingrijpende maatregel als uithuisplaatsing. De vader schaart zich om die reden achter het beroep van de moeder. De rechtbank gaat er volgens de vader ten onrechte van uit dat er sinds september 2009 niets is veranderd binnen het gezin. De vader stelt dat hij, behoudens op 16 februari 2010, sinds september 2009 niet meer in de woning van de moeder is geweest. De vader betreurt het incident van 16 februari 2010 en heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij zich op advies van Jeugdzorg heeft aangemeld bij de G.G.Z.-instelling [naam instelling] voor het volgen van een training in agressieregulatie. Omdat huiselijk geweld niet actueel is, de minderjarigen het op school goed doen en graag bij de moeder thuis verblijven en er ter zake van de lichamelijke gesteldheid van de minderjarigen geen klachten zijn gemeld of medische indicaties zijn, meent de vader dat de minderjarigen weer bij de moeder geplaatst moeten worden. Indien zulks niet mogelijk is meent de vader dat het alternatief, de minderjarigen bij hem plaatsen, onderzocht moet worden.
4. De moeder kan zich evenmin verenigen met de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Kort weergegeven voert de moeder daartoe aan dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij een schriftelijke aanwijzing niet zou zijn nagekomen en het contact met Bureau Jeugdzorg afhoudt. De moeder erkent dat zij één afspraak niet is nagekomen omdat ze die vanwege een andere afspraak bij de sociale dienst was vergeten, maar voor het overige komt de moeder naar eigen zeggen haar afspraken na. De moeder erkent dat zij op de hoogte was van de schriftelijke aanwijzing die alleen aan de vader is gestuurd. Deze houdt in dat de vader en de moeder geen contact met elkaar zullen hebben, alsmede dat de vader zich niet rondom de woning van de moeder zal begeven en de minderjarigen in verband met de omgangsregeling op de hoek van de straat zal ophalen. De moeder stelt dat zij, toen de vader zich 16 februari 2010 toch naar haar woning had begeven, adequaat heeft gereageerd door direct de politie te bellen. Voorts voert de moeder aan dat zowel in de indicatie als in het verweerschrift van Jeugdzorg informatie staat die niet strookt met de ervaringen van de gezinscoach en de intern begeleider van school. De moeder erkent dat er in het verleden problemen zijn geweest maar meent dat de situatie ten opzichte van die in september 2009 en in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen zelfs verbeterd is. De moeder stelt dat zij in staat is om de minderjarigen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden en is bereid alle hulp te aanvaarden om de minderjarigen bij zich terug te krijgen. Zij heeft zich tot PsyQ gewend voor individuele hulpverlening.
5. Jeugdzorg stelt, kort weergegeven, dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn. Met name maakt Jeugdzorg zich zorgen over het schadelijke effect bij de minderjarigen als gevolg van het huiselijk geweld dat binnen het gezin heeft plaatsgevonden, ook indien zij daar niet rechtstreeks bij betrokken zijn geweest. Jeugdzorg stelt dat de moeder de vader, ondanks waarschuwingen en een (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing, thuis bleef ontmoeten waardoor de minderjarigen aan stressfactoren onderhevig bleven. Daarnaast hebben de ouders volgens Jeugdzorg aanzienlijke financiële problemen en stelt de moeder zich niet bepaald coöperatief op naar de gezinsvoogden. Ter zitting van het hof heeft Jeugdzorg erkend dat in de contactjournaals (alle contacten die Jeugdzorg in de onderhavige procedure heeft gehad) tegenstrijdige informatie staat. Voorts is medegedeeld dat de Stichting Jeugdformaat voor de minderjarigen op zoek is naar een gezinshuis waar zij gezamenlijk geplaatst kunnen worden en dat er ten aanzien van de jongste twee minderjarigen een observatie dient plaats te vinden. De mogelijkheid van begeleiding van de kinderen in de thuissituatie hangt onder meer af van het resultaat van de observatieperiode, die naar verwachting op 11 oktober 2010 wordt besproken.
6. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen niet langer aanwezig zijn. Vast is komen te staan dat zich na september 2009 één incident heeft voorgedaan waarbij de vader de moeder thuis heeft bezocht, nog in het midden gelaten of er toen sprake is geweest van huiselijk geweld. Alléén de vader had een schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg, terwijl de moeder bovendien adequaat heeft gereageerd door direct de politie in te schakelen. Dat zich nadien nog incidenten hebben voorgedaan is gesteld, noch gebleken. Eveneens is komen vast te staan dat de vader en de moeder inmiddels van echt zijn gescheiden. De heer Van der Zwan, die vanaf mei 2010 als gezinsvoogd is aangesteld, heeft de indruk dat de contacten tussen Jeugdzorg en de moeder nog niet optimaal maar wel beter verlopen dan voorheen. De moeder krijgt vanuit het maatschappelijk werk hulpverlening van een gezinscoach van Kwadraad, welke hulpverlening zeer breed georiënteerd is en derhalve meer omvat dan uitsluitend hulp bij problemen op financieel gebied.
De moeder ontvangt een uitkering van de Sociale Dienst, haar situatie met betrekking tot het aflossen van de schulden is stabiel en zij zit in een reïntegratieproject van de Sociale Dienst.
De moeder heeft zich voor het verwerken van haar trauma’s inmiddels onder behandeling laten stellen bij PsyQ. De vader heeft zich op advies van Jeugdzorg in verband met zijn agressieproblematiek gewend tot de G.G.Z.-instelling [naam instelling] voor het volgen van een training in agressieregulatie. Naar het hof aanneemt is die training, die 24 weken duurt, gelet op de mededeling van de vader ter zitting op 31 augustus 2010 van start gegaan. Voor het hof is komen vast te staan dat de ouders zeer betrokken zijn op de minderjarigen.
Er is niet gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen een terugplaatsing van de minderjarigen verzetten. Medebepalend voor een terugplaatsing is dat het hof ter terechtzitting is gebleken dat de ouders zich openstellen voor hulpverlening in de thuissituatie en voor aanwijzingen van de gezinsvoogd, dat zij nu beter samenwerken met Jeugdzorg en dat in het kader van de ondertoezichtstelling Jeugdzorg kan interveniëren in het gezin van de moeder. Voorts is niet komen vast te staan dat de uithuisplaatsing nog langer noodzakelijk is voor een onderzoek van de twee jongste minderjarigen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hof de bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen gedurende dag en nacht zal beëindigen met ingang van 17 september 2010.
8. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor wat betreft de daarin vastgestelde duur van uithuisplaatsing van de minderjarigen;
bepaalt dat de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing eindigt met ingang van 17 september 2010;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mink en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2010.