GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.057.749/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-866
[De vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. Hluchanova te Rotterdam,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Heere-Helmink te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 18 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2009.
De moeder heeft op 4 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 17 maart 2010, 24 maart 2010 en 16 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de hierna te noemen minderjarigen met ingang van 1 januari 2009 bepaald op € 300,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is met ingang van 1 januari 2009 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen [de minderjarige sub 1], geboren te [geboorteplaats] [in] 1997 en [de minderjarige sub 2], geboren te [geboorteplaats] [in] 2001 (hierna: de minderjarigen).
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 19 november 2009, althans met ingang van een datum als het hof redelijk acht, vast te stellen op € 100,- per maand per kind, althans een bijdrage te bepalen die recht doet aan de door hem in zijn beroepschrift omschreven omstandigheden, waaronder de volledige (toekomstige) omstandigheden. Voorts verzoekt de vader de moeder te veroordelen in de kosten van deze instantie (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
3. De moeder bestrijdt zijn beroep.
4. Het hof passeert de eerst ter zitting in hoger beroep ingenomen stelling van de vader dat het eigen aandeel kosten kinderen, gezien zijn inkomen in de maand augustus 2009 van € 2.080,- bruto per maand, € 265,- per maand bedraagt. Nog in het midden gelaten of de vader de behoefte van de kinderen in dit stadium nog ter discussie kan stellen, heeft hij niet gesteld, laat staan aangetoond wat het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het reeds in 2001 ontbonden huwelijk was, hetgeen voor het vaststellen van de behoefte van de kinderen bepalend is. Gelet hierop ziet het hof geen reden om af te wijken van de stelling van de moeder, dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 300,- per maand per kind bedraagt.
Periode 1 januari 2009 – 1 juni 2010
5. Nu de man vernietiging van de bestreden beschikking vraagt, begrijpt het hof het verzoek van de man aldus, dat hij bedoeld heeft te vragen de alimentatie met ingang van 1 januari 2009 vast te stellen, zoals ook de rechtbank heeft gedaan. Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader gaat het hof voor het jaar 2009 uit van een inkomen uit arbeid van € 21.409,- bruto per jaar en een inkomen uit WW van € 6.297,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de door de vader overgelegde jaaropgaven 2009, inclusief vakantietoeslag. Het hof houdt voorts rekening met de op de jaaropgaven vermelde ingehouden bijdragen Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW. Het hof passeert de stelling van de moeder dat de vader naast voormelde inkomens over meer inkomsten beschikt, aangezien de moeder die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. In de bij zijn beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening heeft de vader de bijstandsnorm voor een alleenstaande in aanmerking genomen en een draagkrachtpercentage van 70. Voorts heeft hij de volgende maandlasten opgevoerd: € 600,- kale huur, te verminderen met de “gemiddelde basishuur” van € 207,-, € 89,- nominale premie ZVW, waarop in mindering strekt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van € 43,-, € 35,- aanvullende premie ZVW, € 13,- verplicht eigen risico, € 10,- kosten omgangsregeling en € 100,- werkelijke verwervingskosten.
7. De moeder verenigt zich met de door de vader in aanmerking genomen bijstandnorm en het daarbij behorende draagkrachtpercentage, maar heeft de door hem opgevoerde maandlasten, behoudens het eigen risico, betwist.
8. Het hof stelt de huur van de vader gelijk aan het bedrag van de in de bijstandsnorm begrepen “gemiddelde basishuur”, aangezien de door de door de vader opgevoerde huur is gebaseerd op het in het vooruitzicht hebben van een woning en niet op een feitelijk verschuldigd huurbedrag. Bovendien heeft de vader niet aangetoond dat zijn huurlasten boven die van de “gemiddelde basishuur” uitstijgen. Met de premie ZVW en aanvullende premie ZVW houdt het hof rekening, aangezien de opgevoerde bedragen uit de door de vader bij brief van 16 juli 2010 overgelegde specificatie blijken. Het hof houdt eveneens rekening met de kosten omgangsregeling, aangezien ter terechtzitting van het hof vast is komen te staan dat er enige omgang is tussen de vader en de kinderen. Het hof laat de werkelijke verwervingskosten buiten beschouwing aangezien de vader die kosten niet met bewijsstukken heeft gestaafd.
9. Uit dit alles volgt dat de vader in staat is om met ingang van 19 november 2009 een kinderalimentatie van € 240,- per maand per kind te voldoen. Vast staat dat de vader in de periode van januari 2010 tot en met 10 mei 2010 afwisselend inkomen uit WW en uit arbeid heeft genoten. Omdat uit de overgelegde stukken niet duidelijk is in welke periodes de vader feitelijk heeft gewerkt dan wel een WW-uitkering heeft ontvangen en hij daarover, daarnaar gevraagd ter zitting, geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen, ziet het hof geen andere mogelijkheid dan voormelde bijdrage te handhaven tot 1 juni 2010.
Periode vanaf 1 juni 2010
10. Voor het hof staat vast dat de vader vanaf 10 mei 2010 een WW-uitkering ontvangt van € 1.380,- netto per vier weken, ofwel € 1.495,- netto per maand, exclusief vakantietoeslag. Gelet hierop neemt het hof derhalve met ingang van 1 juni 2010 een inkomen uit WW in aanmerking van € 1.570,- netto per maand, inclusief vakantietoeslag. Voorts neemt het hof een maandelijkse huur van € 420,- inclusief enige servicekosten in aanmerking, overeenkomstig de door de vader bij brief van 16 juli 2010 overgelegde huurovereenkomst van 1 juni 2010. De overige (financiële) gegevens van de vader die in de periode tot 1 juni 2010 in aanmerking zijn genomen zijn niet gewijzigd, zodat het hof die ook in de periode vanaf 1 juni 2010 in aanmerking neemt. Weliswaar heeft de vader in zijn bij brief van 16 juli 2010 overgelegde draagkrachtberekening € 40,- kosten kinderopvang opgevoerd maar die kosten zien op de omgangsregeling waarvan de frequentie evenmin gewijzigd is, zodat het hof geen reden ziet om van het in aanmerking genomen bedrag van € 10,- per maand af te wijken.
11. Uit het vorenstaande volgt dat de vader met ingang van 1 juni 2010 in staat is om een kinderalimentatie van € 120,- per maand per kind te voldoen. Omdat gebleken is dat de vader afwisselend inkomen uit arbeid dan wel WW geniet gaat het hof ervan uit, dat de vader de moeder te zijner tijd zal informeren over zijn inkomen uit arbeid, zodat partijen in onderling overleg kunnen bezien of de vastgestelde alimentatie nog in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof mogen de kinderen immers meeprofiteren van een stijging van het inkomen van de vader.
12. Het hof ziet geen aanleiding, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
13. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen in de periode van 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 op € 240,- per maand per kind, met ingang van 1 juni 2010 op € 120,- per maand per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Stollenwerck, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.