ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9396

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.057.559-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • H. Husson
  • A. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf minderjarige en kinderalimentatie in geschil tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de kinderalimentatie tussen de ouders. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 17 februari 2010 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 25 november 2009. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 30 maart 2010 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft laten weten niet ter zitting te verschijnen. De zaak is op 30 juli 2010 mondeling behandeld, waarbij beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijf bij haar heeft, terwijl de man verzoekt om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet goed verloopt en dat er geen goede communicatie tussen de ouders is. Gezien de omstandigheden en het belang van de minderjarige, heeft het hof besloten dat het hoofdverblijf bij de vrouw zal zijn. De man krijgt de minderjarige in het kader van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks van vrijdagavond tot maandagochtend bij zich.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van € 500,- per maand niet wordt betwist. De man is in staat om een bijdrage van € 370,- per maand te voldoen. De bestreden beschikking is vernietigd voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding betreft. De beslissing is gegeven op 1 september 2010 door het hof, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.057.559/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-9325
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. van der Stel te Dordrecht.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 november 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De man heeft op 30 maart 2010 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 12 mei 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 22 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 19 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 23 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (hierna; de minderjarige), als volgt verdeeld:
- de vrouw brengt de minderjarige op zondag om 11.00 uur naar het Centraal Station in [plaatsnaam], waar de man haar ophaalt, en de man brengt de minderjarige op woensdagochtend naar het kinderdagverblijf;
- partijen maken in onderling overleg afspraken met betrekking tot de zorg voor de minderjarige gedurende de vakanties en de feestdagen.
Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige met ingang van de datum van de bestreden beschikking bepaald op € 35,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man vanaf de eerste beschikking voorlopige voorzieningen van 18 februari 2009, althans vanaf 1 juli 2009, althans vanaf 25 november 2009 aan haar bij vooruitbetaling een kinderalimentatie dient te voldoen van € 500,- per maand, alsmede te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijf in de zin van artikel 1:10 BW na de echtscheiding bij de vrouw heeft, waarbij de minderjarige feitelijk gedurende de gehele week bij de vrouw verblijft en de vrouw de volledige zorg over haar heeft.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, waarbij de minderjarige feitelijk gedurende de gehele week bij hem verblijft en hij de volledige zorg over haar heeft, alsmede te bepalen dat hij geen kinderalimentatie aan de vrouw hoeft te voldoen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
Hoofdverblijf
5. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige houdt partijen verdeeld. Vast staat dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarin sprake is van een zogenaamd co-ouderschap waarbij de man de minderjarige drie dagen per week bij zich heeft, niet wordt nagekomen. Partijen kunnen niet met elkaar communiceren en er zijn diverse interventies van de politie geweest, met als gevolg dat het vertrouwen van partijen in elkaar tot een dieptepunt is gedaald. Mede vanwege het feit dat de huidige zorgregeling volgens de vrouw voor de minderjarige teveel onrust met zich brengt verzoekt de vrouw het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen, waarbij het aan de man is om in dat geval een omgangsregeling te verzoeken, aldus de vrouw. Ook de man erkent dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. Hij wil op zijn beurt dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem wordt bepaald en hij acht zich in staat voor de minderjarige te zorgen. Bovendien zijn er volgens hem geen contra-indicaties. De man verzoekt met klem een onderzoek door de raad naar de problematiek tussen partijen te gelasten, waarin de opvoedkundige situatie en de verblijfplaats van de minderjarige worden meegenomen.
6. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting zal het hof de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepalen. Bij dit oordeel weegt het hof het volgende mee. Vast is komen te staan dat de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen niet goed verloopt en derhalve niet in het belang van de minderjarige is, hetgeen door beide partijen wordt erkend. Naar het oordeel van het hof heeft een co-ouderschap uitsluitend kans van slagen indien partijen goed met elkaar kunnen overleggen en dicht bij elkaar wonen. Hoewel het hof beide ouders in staat acht om de minderjarige op een verantwoorde wijze op te voeden - zij beschikken beiden over voldoende pedagogische vaardigheden - is het hof gebleken dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en zodoende niet in staat zijn om gezamenlijk een beslissing te nemen over de verblijfplaats van de minderjarige. Bovendien is de man inmiddels naar [woonplaats] verhuisd, hetgeen de uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bemoeilijkt. Ter zitting van het hof heeft de man verklaard dat hij nog wel in [woonplaats] woont maar dat hij – zoals de vrouw heeft gesteld – met ingang van 1 januari 2010 staat ingeschreven in Frankrijk. Gelet hierop, op het feit dat de vrouw ten tijde van het huwelijk de verzorgende ouder van de minderjarige is geweest en ook thans de minderjarige de meeste dagen van de week ter verzorging bij zich heeft, alsmede het feit dat praktische zaken zoals kinderopvang aan de zijde van de vrouw zijn geregeld, acht het hof het in het belang van de minderjarige om het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw te bepalen. Het hof passeert het verzoek van de man om de raad een onderzoek te laten verrichten omdat de ouders elkaar als “goede opvoeders” kwalificeren en het hof om die reden de meerwaarde van een eventueel onderzoek niet inziet. Bovendien acht het hof zich op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
7. Ter zitting van het hof heeft de vrouw verklaard dat, indien het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar wordt bepaald, de man de minderjarige in het kader van de zorg- en opvoedingstaken ieder weekend bij zich mag hebben, waarbij de man haar vrijdagavond bij het kinderdagverblijf haalt en maandagochtend naar het kinderdagverblijf brengt. De man heeft verklaard dat hij de minderjarige meer dan elk weekend bij zich zou willen hebben. Hij kan zich, zolang hij geen werk heeft, verenigen met het voorstel van de vrouw, indien het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar wordt bepaald.
8. Aangezien beide partijen het er min of meer over eens zijn dat, indien het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw wordt bepaald, de man de minderjarige ieder weekend van vrijdagavond tot maandagochtend bij zich mag hebben, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Het hof gaat ervan uit dat partijen de zorg voor de minderjarige gedurende de vakanties en de feestdagen in onderling overleg zullen regelen.
Kinderalimentatie
9. De behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van € 500,- per maand staat als niet bestreden vast. De draagkracht van zowel de vrouw als de man, alsmede ieders eigen aandeel in de kosten van het kind houdt partijen verdeeld.
10. Beide ouders dienen in beginsel naar rato van ieders draagkracht bij te dragen in de kosten van het kind. Tegen het oordeel van de rechtbank, dat de vrouw een negatieve draagkracht heeft en de kosten van het kind om die reden volledig voor rekening van de man komen voor zover zijn draagkracht toereikend is, is in hoger beroep niet gegriefd. Gelet hierop behoeven de grieven van de vrouw, die zien op haar draagkracht, geen bespreking meer omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Het hof zal beoordelen of de man voldoende draagkracht heeft om de volledige kosten van de minderjarige voor zijn rekening te nemen.
11. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man neemt het hof een inkomen van € 36.198,- bruto per jaar in aanmerking overeenkomstig de jaaropgaaf 2009. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de man naast zijn WW-inkomsten inkomsten uit onderneming(en) heeft, aangezien de vrouw die stelling niet met bewijsstukken heeft gestaafd en de man die stelling uitdrukkelijk heeft betwist. Bovendien zou de man naar het oordeel van het hof op zijn uitkering worden gekort indien zou blijken dat hij inkomen uit arbeid geniet, maar van een korting is het hof niet gebleken.
Gelijk de rechtbank neemt het hof de bijstandsnorm voor een alleenstaande in aanmerking en het daarbij behorende draagkrachtpercentage. Het houdt partijen verdeeld of de man al dan niet met zijn huidige partner gehuwd is, maar vast staat dat de man samenwoont met een partner die in eigen levensonderhoud voorziet. Gelet hierop kan de man de woonlasten delen. Ter zitting van het hof heeft de man erkend dat de totale huur, zoals door de vrouw gesteld, € 270,- per maand bedraagt, zodat het hof € 135,- per maand ten laste van zijn draagkracht in aanmerking neemt.
Hetgeen de rechtbank ten aanzien van de premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW heeft overwogen is in hoger beroep niet betwist. Nu echter de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW € 20,- hoger is dan het bedrag waar de rechtbank vanuit ging, zal het hof een bedrag van in totaal € 267,- per maand in aanmerking nemen.
In tegenstelling tot de rechtbank houdt het hof geen rekening met € 600,- per maand aan aflossing schulden ter zake van de schuld bij Fortis van aanvankelijk € 30.000,- en in 2008 verhoogd tot € 35.000,-. De man heeft ter zitting verklaard dat hij tot op heden in het geheel niets op die schuld heeft afgelost. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat het hof het wel redelijk acht om rekening te houden met de rente die de man over deze schuld verschuldigd is. Het hof berekent deze rente op € 235,- per maand. Voorts acht het hof het redelijk met slechts een bedrag van € 100,- per maand aan aflossing rekening te houden.
Het hof houdt rekening met de door de rechtbank in aanmerking genomen en in hoger beroep niet betwiste kosten zorgregeling van € 65,- per maand. Weliswaar zal de man de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een dag per week minder bij zich hebben, hetgeen op zich een verlaging van de kosten zou rechtvaardigen, maar daar staat tegenover dat de man heeft toegezegd de minderjarige te zullen halen en brengen, hetgeen hogere reiskosten met zich brengt. Als gevolg hiervan acht het hof het redelijk om het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag te handhaven.
12. Uit dit alles volgt dat de man in staat is om ten behoeve van de minderjarige een bijdrage van € 370,- per maand te voldoen. De bestreden beschikking zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd. De man heeft weliswaar bij brief van 19 juli 2010 een brief van het UWV overgelegd waaruit blijkt dat zijn WW-uitkering per 31 juli 2010 zal eindigen maar met die omstandigheid houdt het hof geen rekening. De man heeft, wanneer het hem niet lukt om zijn inkomen op peil te houden, alsdan de mogelijkheid verlaging van de alimentatie te vragen.
13. Het hof zal dezelfde ingangsdatum aanhouden als de rechtbank heeft beslist. De man heeft immers ermee rekening kunnen houden, dat hij met ingang van die dag alimentatie verschuldigd werd.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bepaalt het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks bij zich heeft van vrijdagavond tot maandagochtend, waarbij de man de minderjarige op vrijdag bij het kinderdagverblijf haalt en op maandag naar het kinderdagverblijf brengt;
bepaalt dat de zorgregeling met betrekking tot de vakanties en de feestdagen in overleg tussen partijen wordt vastgesteld;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 25 november 2009 op € 370,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Stollenwerck, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.