GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Zaaknummer : 200.057.612/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-7527 en FA RK 09-8042
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. van der Stel te Dordrecht,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik Ido Ambacht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 17 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 november 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De man heeft op 6 april 2010 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 17 mei 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 10 maart 2010 en 16 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 9 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij en met ingang van de datum van die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep van belang – de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2], beiden geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], en [de minderjarige sub 3], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarigen) bepaald op € 137,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de man één jaar na de ingangsdatum van voornoemde kinderalimentatie aan de vrouw ten behoeve van de minderjarigen een alimentatie zal betalen van € 155,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens is bepaald dat de vrouw, indien zij ten tijde van de inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand, de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] nog bewoont, bevoegd is die bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van die beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten. Het verzoek van de vrouw tot het verkrijgen van partneralimentatie is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) ten behoeve van de hiervoor genoemde minderjarigen, evenals de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie). Voorts is in geschil de vergoeding ter zake het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover het de kinderalimentatie, partneralimentatie en de vergoeding ter zake het voortgezet gebruik van de echtelijke woning betreft) en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de man aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 18 november 2009 te bepalen op € 200,- per maand per kind, naast een partneralimentatie van € 700,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts verzoekt de vrouw te bepalen dat zij jegens de man bevoegd is tot bewoning van de echtelijke woning, staande en gelegen aan [adres] te ([postcode]) [woonplaats], alsmede tot het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende zes maanden na inschrijving van de ten deze te wijzen echtscheidingsbeschikking, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat, althans de vergoeding op nihil te stellen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie en de vergoeding ter zake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie op nihil te bepalen, althans te bepalen op een bedrag als het hof vermeent te behoren. Voorts verzoekt de man de vergoeding, die de vrouw ter zake van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan hem verschuldigd is, te bepalen op een bedrag van € 220,- (het hof leest: per maand), althans op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. Tussen partijen is in confesso dat de bestreden beschikking berust op een kennelijke misslag, voor zover de rechtbank met ingang van de datum van de bestreden beschikking kinderalimentatie heeft vastgesteld, aangezien in rechtsoverweging 5.6.1. van die beschikking is overwogen dat de vrouw heeft erkend dat de man geen draagkracht heeft om enig bedrag aan kinderalimentatie te voldoen zolang hij de lasten van de echtelijke woning voldoet. Nu ter zitting van het hof vast is komen te staan dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en de man nog steeds de lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt, is het hof van oordeel dat een bijdrage ten behoeve van de vrouw en/of de minderjarigen pas kan ingaan vanaf het moment dat de man de lasten van de echtelijke woning niet langer voldoet.
Het hof rondt af op hele bedragen.
6. De behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van € 200,- per maand per kind staat als niet bestreden vast.
7. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man neemt het hof een bruto inkomen van € 2.253,- per maand, exclusief vakantietoeslag, in aanmerking, in overeenstemming met zijn bij brief van 9 juli 2010 overgelegde salarisspecificaties van januari tot en met mei 2010. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgegaan moet worden van tenminste een inkomen van € 38.196,- bruto per jaar, zijnde het inkomen dat de man bij zijn vorige werkgever verdiende. Aan de stelling van de vrouw dat de man bewust met ingang van 1 januari 2010 een andere werkkring heeft aanvaard tegen een lager inkomen gaat het hof voorbij. Het hof acht de verklaring van de man ter zitting, dat hij genoodzaakt was een andere dienstbetrekking te aanvaarden vanwege de slechte economische situatie bij zijn vorige werkgever, aannemelijk. Bovendien acht het hof het niet onaannemelijk dat de man, zoals door hem gesteld, bij zijn huidige werkgever meer carrièremogelijkheden heeft en als gevolg daarvan uiteindelijk meer zal gaan verdienen, zodat de minderjarigen daarvan kunnen meeprofiteren.
8. De man heeft in zijn bij het beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening de volgende maandlasten opgevoerd: € 500,- kale huur, € 111,- nominale premie Zorgverzekeringswet, hierna: ZVW, € 152,- inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, € 13,- eigen risico, € 157,- kosten omgangsregeling, € 200,- aflossing schulden, € 125,- herinrichtingskosten en € 114,- overige kosten.
9. Op het netto besteedbare inkomen van de man strekt in mindering de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage. Het hof houdt geen rekening met huurlasten van de man boven de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent, aangezien hij ter zitting heeft verklaard dat hij in een antikraakpand woont en voorlopig nog geen uitzicht heeft op een woning via de wooncorporaties waarbij hij ingeschreven staat. Het hof neemt € 116,- per maand aan kosten omgangsregeling, inclusief € 36,- reiskosten, in aanmerking. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij de kinderen tegenwoordig bij de man haalt terwijl de man voorheen het halen en brengen van de kinderen voor zijn rekening nam, zodat zijn reiskosten zijn gehalveerd. Vaststaat dat de thans nog openstaande schuld van de man bij zijn ouders, van in totaal € 4.290,- per 30 juni 2010, ziet op een lening voor het voldoen van herinrichtingskosten en advocaatkosten. Nu dit geschil een echtscheidingsprocedure betreft en het hof het aannemelijk acht dat de man na de echtscheiding enige herinrichtingskosten heeft gehad, acht het hof het redelijk om vanaf de datum van echtscheiding rekening te houden met de aflossing van de man op de schuld aan zijn ouders. Uitgaande van het door de man gestelde aflossingsbedrag van € 200,- per maand houdt het hof derhalve in redelijkheid tot 1 mei 2011 rekening met de schuld van de man, daarbij opmerkend dat - gezien het bezwaar van de vrouw tegen het in aanmerking van die kosten - de Tremanormen slechts leidraad zijn. Aangezien de schuld van de man bij zijn ouders ziet op herinrichtings- en advocaatkosten laat het hof de ter zake apart door de man opgevoerde bedragen van respectievelijk € 125,- per maand en € 114,- per maand buiten beschouwing.
10. Uit dit alles volgt dat de man, vanaf de datum dat hij de lasten van de echtelijke woning niet meer voor zijn rekening komen tot 1 mei 2011 een kinderalimentatie kan voldoen van € 90,- per maand per kind en met ingang van 1 mei 2011 van € 185,- per maand per kind. De man heeft geen draagkracht om naast kinderalimentatie partneralimentatie te voldoen. De behoefte van de vrouw behoeft derhalve geen bespreking meer.
Gebruiksvergoeding echtelijke woning
11. Het hof zal het verzoek van de man om over te gaan tot vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen gebruiksvergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning, afwijzen. Het hof overweegt daartoe als volgt. De man heeft erkend dat hij voor het eerst in hoger beroep aanspraak maakt op een vergoeding van de vrouw, terwijl het redelijk zou zijn geweest indien hij een dergelijk verzoek in een eerder stadium gedaan zou hebben. Het vaststellen van een vergoeding met terugwerkende kracht acht het hof, mede gezien het feit dat de vrouw naast inkomsten uit arbeid een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt, niet redelijk. Nog afgezien daarvan heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij met ingang van maart 2010 een woning huurt die zij in mei 2010 heeft betrokken, zodat de vrouw de echtelijke woning feitelijk niet meer bewoont. Onder de gegeven omstandigheden acht het hof een gebruiksvergoeding niet op zijn plaats.
12. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, met ingang van de dag dat de man de lasten van de echtelijke woning niet meer voldoet tot 1 mei 2011 op € 90,- per maand per kind en met ingang van 1 mei 2011 op € 185,- per maand per kind, telkenmale bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen gebruiksvergoeding ter zake het gebruik van de (voormalige) echtelijke woning, af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Stollenwerck, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.