Rolnummer: 22-002981-09
Parketnummer: 12-994727-08
Datum uitspraak: 16 juni 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Middelburg van 29 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1935,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 juni 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 januari 2008 te Axel, gemeente Terneuzen, een dier, te weten een kat, heeft gevangen en/of heeft gedood met andere dan de in het eerste of tweede lid van artikel 72 van de Flora- en faunawet bedoelde middelen, te weten een val;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 januari 2008 te Axel, gemeente Terneuzen, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, al dan niet opzettelijk, bij een dier, te weten een kat, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid of het welzijn van deze kat heeft benadeeld door deze te vangen in een kantelbare val, waardoor de kat op zijn kop vast kwam te zitten en zich niet meer kon keren, waardoor de ademhaling kon worden belemmerd en/of bloedstuwing en of verstikking kon optreden en/of -aangezien de val gevuld was met water- verdrinking kon optreden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van
€ 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp, als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voert de raadsman daartoe aan dat in de van toepassing zijnde regelgeving geen voorwaarden worden gesteld waaraan een val dient te voldoen. Derhalve kan naar het oordeel van de raadsman niet worden geoordeeld dat de val die door de verdachte is gebruikt niet aan de regels van de Flora- en Faunawet voldoet; een veroordeling zou in strijd met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht zijn.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Op grond van artikel 72, eerste en vijfde lid, van de Flora- en Faunawet in verbinding met artikel 11, tweede lid, van het mede op die wet berustende Besluit beheer en schadebestrijding voor dieren, is het verboden om dieren te vangen met een val, met uitzondering van een kastval. In genoemde regelingen is geen definitiebepaling met betrekking tot het begrip kastval opgenomen en evenmin is daarin nader gespecificeerd aan welke eisen een kastval dient te voldoen. Ook de Nota van Toelichting bij genoemd Besluit (Staatsblad 2000, nummer 521) noemt hieromtrent geen voorwaarden. Het hof is echter - mede gezien de constructie en de werking daarvan, zoals die uit het onderzoek zijn gebleken - van oordeel dat de door de verdachte gebruikte val niet is aan te merken als een kastval. De enkele omstandigheid dat in de toepasselijke regelgeving geen definitie van het begrip 'kastval' is opgenomen, brengt niet mee dat iedere val als kastval kan worden aangemerkt. Onder dergelijke omstandigheden dient voor de uitleg van dat begrip te worden aangesloten bij het spraakgebruik. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal omschrijft een kastval als een vangkooi voor dieren en een kooi als een met traliewerk of gaas afgesloten en daarmee geheel omgeven ruimte, als verblijfplaats voor dieren. In de door de verdachte gebruikte constructie, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend op 14 februari 2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van de politie Zeeland, regionaal milieuteam, is geen sprake van een met gaas of traliewerk afgesloten ruimte, maar wordt het (vang)effect bereikt door de verticale stand en de gladheid en lengte van de buis. Voorts is door voormelde verbalisanten geconstateerd dat - ook - door het ontbreken van een vallend element dat de ingang afsluit, de door de verdachte geconstrueerde en gebruikte val niet als een kastval is aan te merken.1
Het hof is van oordeel dat een veroordeling op grond van voornoemde regeling niet in strijd is met het legaliteitsbeginsel. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde voert de raadsman aan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet blijkt dat de gezondheid of het welzijn van de kat is benadeeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zij een kat onder in de buis heeft zien zitten, die zij er niet uit durfde te halen. Zij heeft de politie gebeld.2 Uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen blijkt dat collega's van de verbalisanten vervolgens een levende kat in de val hebben aangetroffen, en deze in vrijheid hebben gesteld.3 Hieruit blijkt dat de kat in de val heeft vastgezeten. De omstandigheid dat die kat zich in de buis kennelijk heeft kunnen omdraaien, kan daar niet aan afdoen. Naar het oordeel van het hof is het een feit van algemene bekendheid dat het welzijn van een kat die vastzit in een val wordt benadeeld ("een kat in het nauw"). De verdachte heeft door het plaatsen van de val derhalve willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat een kat in de door hem geplaatste val zou komen vast te zitten en dat het welzijn van die kat zou worden benadeeld. Het verweer wordt verworpen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van in het dossier aanwezige wettige bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof ten aanzien van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde het navolgende vast.
Op 1 januari 2008 ziet de aangeefster [aangeefster] de verdachte het weiland gelegen aan de [adres] te Axel inlopen. Toen de verdachte weer weg was is zij gaan kijken op de plek waar zij hem aan het werk heeft gezien. Zij zag naast een berg aarde een buis liggen, waarvan zij vermoedde dat het een val was. Zij is daarna regelmatig bij de val gaan kijken en op 17 januari 2008 zag zij dat de val overeind stond. Zij keek in de buis en zag een kat onder in de buis zitten. Zij durfde de kat niet zelf te bevrijden. Zij heeft toen de politie gebeld.4
Op 17 januari 2008 kreeg verbalisant [verbalisant 1] melding dat zijn collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een val hadden aangetroffen waarin een levende kat gevangen zat. Aan de hand van aanwijzingen van deze collega's trof verbalisant [verbalisant 1] aan de rand van het perceel [perceel], tegenover het perceel [adres] te Axel, een val aan. De collega's hadden de kat reeds in vrijheid gesteld. De PVC-buis stond op het moment van aantreffen verticaal.5
De PVC-buis is aan één kant open en aan de andere kant dicht gemaakt door middel van een metalen rekje. De buis is in het midden aan een frame vastgemaakt, waardoor de buis kan kantelen. Aan het frame bevindt zich een stukje uitstekend metaal dat als pal dient. In de buis, aan de afgesloten zijde, bevindt zich een metalen plaatje dat enkele centimeters heen en weer kan schuiven. Aan dit plaatje waren kadavers van vogels die als aas dienden, met een touwtje vastgebonden aan de kennelijk speciaal daartoe op dat beweegbare plaatje aangebrachte 'ogen'. Wanneer dit plaatje uit de buis wordt getrokken, rust dit op de pal die aan het frame bevestigd is. Hierdoor wordt voorkomen dat de buis vanuit de horizontale stand in verticale positie kan kantelen.
Als een dier zich in de buis begeeft zal dat met de kop in de richting van het aas zijn. Wanneer dit dier het aas pakt en daaraan trekt om achterwaarts weer uit de val te kruipen, zal het beweegbare plaatje enkele centimeters meegetrokken worden en vrijkomen van de pal.
Door het gewicht van het aas, het metalen rekje en het eigen gewicht van het dier dat in de buis zit, zal de buis daarna vanuit horizontale positie kantelen en in verticale bijna loodrechte stand terecht komen. Door die stand en het gladde materiaal van de buis is het voor een dier onmogelijk uit de val te ontsnappen.
Reeds door het ontbreken van een vallend element dat de ingang afsluit, is deze val niet aan te merken als een kastval en is deze dan ook een aan te merken als een verboden middel als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren.6
De verdachte verklaart ter zitting in eerste aanleg dat hij de buis, waarvan hem foto's worden getoond uit het dossier, heeft uitgevonden. Hij heeft de buis geplaatst om te kijken wat er in het veld loopt. Hij verklaart voorts dat wat de val in loopt, er niet (het hof begrijpt: op eigen kracht) uit kan.7
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 januari 2008 te Axel, gemeente Terneuzen, een dier, te weten een kat, heeft gevangen met andere dan de in het eerste of tweede lid van artikel 72 van de Flora- en faunawet bedoelde middelen, te weten een val;
2.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 januari 2008 te Axel, gemeente Terneuzen, zonder redelijk doel opzettelijk het welzijn van een kat heeft benadeeld door deze te vangen in een kantelbare val, waardoor de kat vast kwam te zitten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 72, vijfde lid, van de Flora- en Faunawet.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete € 450,-, subsidiair 9 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vangen van een dier met een val die niet is toegelaten op grond van het bepaalde bij en krachtens de Flora- en Faunawet. De verdachte heeft bovendien door aldus te handelen zonder redelijk doel het welzijn van dit dier benadeeld.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2010, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat geheel onvoorwaardelijke geldboeten van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen. Bij de vaststelling van de geldboeten is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt verbeurd verklaard.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een vossenvangpijp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 36, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 72 van de Flora- en faunawet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 150,- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 3 (drie) dagen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 300,- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 (zes) dagen.
Verklaart verbeurd: vossenvangpijp.
Dit arrest is gewezen door mr. A.V. van den Berg, mr. D. Jalink en mr. M.A. van der Ham, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2010.
1 Pagina 3 van het proces-verbaal nummer PL1900/08-005586, d.d. 14 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door de daartoe wettelijke bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
2 Pagina 1 en 2 van het eerder genoemde proces-verbaal van aangifte van [aangeefster], nummer PL196F/08-005586, d.d. 12 februari 2008 opgemaakt en ondertekend door de daartoe wettelijk bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
3 Pagina 1 van eerder genoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door de daartoe wettelijke bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
4 Pagina 1 en 2 van het eerder genoemde proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] d.d. 12 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door de daartoe wettelijk bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
5 Pagina 1 en 2 van het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door de daartoe wettelijk bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
6 Pagina 2 en 3 van het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2008, opgemaakt en ondertekend door de daartoe wettelijk bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
7 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 29 mei 2009.