ECLI:NL:GHSGR:2010:BO1951

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.236.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het opmaken van een uiterste wilsbeschikking in het kader van curatele

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toestemming voor het opmaken van een uiterste wilsbeschikking door verzoeker, die onder curatele staat. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. drs. D.H. Sterke, was van mening dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de argumenten van hem en de curator niet voldoende waren om het verzoek in te willigen. Verzoeker stelde dat zonder een uiterste wilsbeschikking er een oneerlijke verdeling van zijn nalatenschap zou ontstaan, afhankelijk van wie er als eerste zou overlijden, hijzelf of zijn echtgenote.

Het procesverloop in hoger beroep begon op 22 juli 2009, na een beschikking van de rechtbank Rotterdam op 7 mei 2009. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2010, waarbij verzoeker en de curator aanwezig waren, werd de zaak pro forma aangehouden om verzoeker de gelegenheid te geven een nieuwe uiterste wilsbeschikking in concept aan het hof voor te leggen. Op 28 juli 2010 werd dit concept ingediend.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank waren vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen was gericht. Het hof oordeelde dat verzoeker in staat was om zijn mening over de nalatenschap te bepalen en dat er geen beletselen waren om aan zijn verzoek tegemoet te komen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en verzoeker toestemming verleend om een uiterste wilsbeschikking op te maken conform het ingediende concept. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 september 2010
Rekestnummer : 200.039.236/01
Rekestnr. rechtbank : 951459 VZ VERZ 09-141
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. drs. D.H. Sterke te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de heer [naam belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoeker is op 22 juli 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 mei 2009 van de rechtbank Rotterdam.
Van de zijde van verzoeker is bij het hof op 11 augustus 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 4 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van zijn echtgenote mevrouw [naam echtgenote]. Verder is verschenen de curator. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De mondelinge behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 31 juli 2010 teneinde de verzoeker in de gelegenheid te stellen om een nieuwe uiterste wilsbeschikking (in concept) aan het hof toe te sturen.
Op 28 juli 2010 is van de zijde van verzoeker een brief bij het hof ingekomen, met als bijlage een concept van een uiterste wilsbeschikking van verzoeker.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek tot het verlenen van toestemming aan verzoeker voor het opmaken van een uiterste wilsbeschikking ex artikel 4:55 Burgerlijk Wetboek afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek tot het verlenen van toestemming aan verzoeker voor het opmaken van zijn uiterste wilsbeschikking.
2. Verzoeker verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de gevraagde toestemming te verlenen, al dan niet onder nader door het hof te stellen voorwaarden.
3. Verzoeker stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de advocaat van verzoeker en de curator aangevoerde argumenten – dat het opmaken van een uiterste wilsbeschikking door verzoeker zekerheid biedt aan de erven van verzoeker voor een eerlijke verdeling van de nalatenschap van verzoeker – geen reden is om het verzoek in te willigen.
Volgens verzoeker zal zonder een uiterste wilsbeschikking een oneerlijke verdeling ontstaan, waarbij één familie de nalatenschap zal erven, afhankelijk van wie het eerst zal overlijden, verzoeker of zijn echtgenote.
4. Het hof overweegt als volgt. De verzoeker heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij zijn nalatenschap op een rechtvaardige manier geregeld wil hebben. Hij beoogt een eerlijke verdeling van zijn nalatenschap tussen zijn familie en de familie van zijn echtgenote. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in voldoende mate in staat is zijn mening terzake te bepalen. Naar het oordeel van het hof zijn er, mede gezien de inhoud van het aangehechte concept van de beoogde uiterste wilsbeschikking, geen beletselen om aan de wens van verzoeker tegemoet te komen. Het hof zal aan verzoeker derhalve toestemming verlenen om een uiterste wilsbeschikking op te maken conform dit concept. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek alsnog toewijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de verzoeker [naam verzoeker] toestemming om een uiterste wilsbeschikking op te maken conform het aan deze beschikking aangehechte concept van een uiterste wilsbeschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, De Haan-Boerdijk en Van Veen bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2010.