ECLI:NL:GHSGR:2010:BO2669

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002214-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en verboden wapenbezit in het kader van drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift en verboden wapenbezit. De verdachte werd beschuldigd van het opmaken van een valse 'delivery sheet' met een valse naam, wat het vertrouwen in documenten met een bewijsbestemming schaadt. Daarnaast had hij een voorwerp in zijn bezit dat leek op een vuurwapen, wat gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende opzet had om verdovende middelen binnen Nederland te brengen. Het hof sprak de verdachte vrij van de meest ernstige beschuldiging, maar bevestigde wel de veroordeling voor valsheid in geschrift en verboden wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 79 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een verkorting van de straf. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002214-08
Parketnummer: 09-758089-07
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 21 augustus 2007 tot en met 30 augustus 2007 te Den Haag en/of Breda en/of Hazeldonk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 209 kilogram, althans 29 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- bij een bedrijf in Colombia een hoeveelheid peumus boldus boldo vermengd met cocaïne besteld en/of
- (vervolgens) die peumus boldus boldo vermengd met cocaïne middels een koeriersbedrijf naar zijn, verdachtes, (woon)adres laten toezenden en/of vervoeren en/of transporteren en/of
- die zending (vervolgens) in ontvangst genomen en/of
- (daarbij) een valse naam, te weten [naam], gebruikt;
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2007 te Den Haag in elk geval in Nederland een delivery sheet van [bedrijfsnaam 1], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte toen en daar valselijk nadat hij goederen in ontvangst had genomen op genoemde delivery sheet getekend met de naam '[naam]', terwijl hij, verdachte, niet [naam] is, althans niet [naam] heet , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij op of omstreeks 30 augustus 2007 te Den Haag tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een plastic kan/jerrycan met een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 30 augustus 2007 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een (voor bedreiging en/of afdreiging geschikt) pistool, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij voert daartoe aan dat de jerrycans met verdovende middelen een gevaar vormen voor de volksgezondheid en derhalve op grond van artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inbeslagneming had moeten worden gegeven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens het dossier is op 28 augustus 2007 door het NFI vastgesteld dat monsters uit de 14 plastic kannen die na de melding door [bedrijfsnaam 1] aan de FIOD-ECD Roosendaal door de douane waren bemonsterd cocaïne bevatten. Vanwege capaciteitsproblemen bij het FIOD-ECD te Roosendaal is de zaak op 29 augustus 2007 omstreeks 15.00 uur overgedragen aan het HARC-team van de FIOD-ECD te Rotterdam en zijn de 14 plastic kannen vervolgens op 30 augustus 2007 omstreeks 08.15 uur door de verbalisant [verbalisant] voor nader onderzoek overgedragen aan de FIOD-ECD te Rotterdam. Na overname zijn de veertien jerrycans op 30 augustus 2010 door het HARC-team in beslag genomen op grond van artikel 9 van de Opiumwet en vervolgens meegenomen naar het kantoor van de FIOD/ECD aan de [adres 1] te Rotterdam. De jerrycans zijn bij de FIOD-ECD te Rotterdam ingeladen omstreeks 11.45 uur en door een medewerker van het HARC-team omstreeks afgeleverd op de [adres 2] te Den Haag.
Het hof leidt uit voornoemde gang van zaken af dat de jerrycans in beslag zijn genomen alvorens zij door een buitengewoon opsporingsambtenaar zijn afgeleverd op het adres van de verdachte. Nadat de verdachte voor ontvangst had getekend en enkele kannen had aangenomen, is hij ter plekke aangehouden. Onder deze omstandigheden doet zich naar het oordeel van het hof de situatie als bedoeld in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering niet voor en dient het verweer van de raadsvrouw reeds om die reden te worden verworpen.
Ook overigens is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering blijkens vaste jurisprudentie niet in het leven is geroepen in het belang van de verdachte. De verdachte, van wie dus geen rechtens te beschermen belang in het geding is, kan zich derhalve niet op de niet of niet juiste naleving van dit artikel beroepen.
Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet voldoende komen vast te staan dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal overweegt het hof daartoe dat de loutere omstandigheid dat de verdachte op verzoek en ten behoeve van een ander die in de woning van verdachte een ruimte huurde goederen in ontvangst heeft genomen en daarbij een valse handtekening heeft gezet op de 'delivery sheet' onvoldoende aanknopingspunt biedt voor de voor het voorwaardelijke opzet noodzakelijke aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans dat hij dusdoende verboden middelen in ontvangst nam. Dat duidelijk waarneembaar was dat de goederen afkomstig waren uit Colombia doet daar niet aan toe of af, temeer daar de 'delivery sheet' geen duidelijke informatie bevat over de afzender. De afgeleverde goederen waren immers bestemd voor het in de verhuurde ruimte gevestigde bedrijf [bedrijfsnaam 2] waarvan verdachte gelet op de feiten en omstandigheden ten tijde van de aflevering zoals die uit het dossier blijken op dat moment geen aanwijzing had en dus ook geen vermoeden behoefde te koesteren dat het bedrijf zich met strafbare feiten bezighield. Om die reden is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 30 augustus 2007 te Den Haag een delivery sheet van [bedrijfsnaam 1], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte toen en daar valselijk nadat hij goederen in ontvangst had genomen op genoemde delivery sheet getekend met de naam '[naam]', terwijl hij, verdachte, niet [naam] is, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij op 30 augustus 2007 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (voor bedreiging en/of afdreiging geschikt) pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Valsheid in geschrift.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat - rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens - de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door een 'delivery sheet' met een valse naam te ondertekenen. De verdachte heeft daardoor het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer aan het gebruik van documenten met een bewijsbestemming als de onderhavige geschaad. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een voorwerp dat sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. Verboden wapenbezit veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen een passende en geboden reactie zou vormen voor deze feiten. Het hof neemt echter in aanmerking dat tussen de datum van het instellen van het hoger beroep namens de verdachte en de binnenkomst van het dossier bij het hof een termijn van bijna 22 maanden is verlopen, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens oplevert van bijna 14 maanden. Het hof zal om die reden de op te leggen gevangenisstraf korten met 11 dagen.
Het hof is derhalve - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
79 (negenenzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. G. Knobbout en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 oktober 2010.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.