Rolnummer: 22-001231-10
Parketnummer(s): 11-500452-09, 11-711893-09, 11-711936-09 en 11-712188-09
Datum uitspraak: 6 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 16 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught PPC te Vught.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 augustus 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal (telkens):
- zich opgehouden bij en/of in de naaste omgeving van de woning van die [slachtoffer 1] en/of
- herhaaldelijk heeft aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] en/of
- zich opgehouden bij en/of in de naaste omgeving van het werkadres van die [slachtoffer 1] en/of
- contact gezocht met [persoon 1], de dochter van die [slachtoffer 1] en/of
- herhaaldelijk aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] en/of
- briefjes (met bedreigende teksten) en/of (bedreigende) tekeningen en/of muntjes voor de woning van die [slachtoffer 1] en/of in de brievenbus van die [slachtoffer 1] en/of haar ouders achtergelaten en/of
- (via internet) (een) bericht(en) verzonden aan [persoon 2], de zus van die [slachtoffer 1] en/of
- de auto van [persoon 3], de moeder van die [slachtoffer 1] bekrast en/of beschadigd;
2.
hij in of omstreeks 27 oktober 2009 te Dordrecht [slachtoffer 2], aspirant bij politie Zuid-Holland-Zuid, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie kunnen allemaal de kanker krijgen. Jullie gaan er trouwens allemaal aan, stuk voor stuk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 24 augustus 2009 te Sliedrecht een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, heeft gedragen en/of voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 28 juli 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere, althans een, zwembroek(en) en/of een jurk, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van het onder 4 tenlastegelegde
Bij pleidooi heeft de raadsman namens de verdachte bepleit dat het openbaar ministerie ter zake van het onder 4 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard. Hij heeft hiertoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat, hoewel de verdachte nog niet onherroepelijk is veroordeeld de officier van justitie toch het in beslag genomen voorwerp (vermeende boksbeugel) heeft laten vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat de verdediging niet meer in de gelegenheid is om nader onderzoek te laten doen naar de vermeende boksbeugel. Het openbaar ministerie dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens schending van artikel 6, derde lid, sub b van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De raadsman is van mening dat de verdediging met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde onvoldoende is gefaciliteerd, nu er geen foto's van het voorwerp zijn gemaakt en ook het technisch onderzoek niet voldoende nauwkeurig heeft plaatsgevonden. Zo heeft de verbalisant de plaatsing van de vingergaten niet beschreven, en niet gerelateerd waarom het voorwerp een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie is, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging kan volgens vaste rechtspraak slechts sprake zijn indien het gaat om ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde door de met opsporing en/of vervolging belaste organen waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort is gedaan. Daarvan is naar 's hofs oordeel geen sprake geweest. Aan dat oordeel legt het hof het navolgende ten grondslag.
Het proces-verbaal van technisch onderzoek is opgemaakt door een verbalisant die aangeeft materiedeskundige Wet wapens en munitie te zijn. De verbalisant heeft een bij de verdachte in beslag genomen voorwerp onderzocht en heeft het volgende geconstateerd. Het voorwerp betreft een boksbeugel, niet fabrieksmatig vervaardigd van roestvrijstaal, ongeveer 12 x 8 centimeter met een dikte van 2 centimeter, voorzien van twee zogenoemde vingergaten; dit voorwerp kan in de handpalm worden gehouden terwijl twee vingers door de daarvoor gemaakte gaten zijn gestoken. Hierdoor kan deze boksbeugel gebruikt worden als slagwapen. Deze boksbeugel is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de verdediging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er getwijfeld moet worden aan de deskundigheid van de verbalisant en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van technisch onderzoek. De verdachte heeft de inhoud van het proces-verbaal ook niet betwist en ter zitting nog eens bevestigd dat hij zich met dat voorwerp kon verdedigen.
Ofschoon het wenselijk is dat onder omstandigheden een foto van een inbeslaggenomen voorwerp in het dossier wordt opgenomen, alvorens dat voorwerp wordt vernietigd, is dat niet persé noodzakelijk en is het ontbreken van een foto in dit geval geen reden om te komen tot het oordeel dat de rechten van de verdachte zijn geschonden. De beschrijving van de boksbeugel is voldoende nauwkeurig en ook niet betwist. Daarmee ontbeert het beroep van de raadsman op artikel 6, derde lid, sub b van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) feitelijke grondslag.
Gezien het vorenstaande verwerpt het hof het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij, overeenkomstig de officier van justitie, het navolgende aangevoerd.
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te Dordrecht wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster door haar te stalken met de bedoeling haar vrees aan te jagen. De advocaat-generaal baseert zich hierbij op de stukken die zich in het dossier bevinden en in het bijzonder op de aangifte, de aanvullende verklaringen van aangeefster, de verklaringen van de moeder, de zus en de collega van aangeefster, de meldingen van incidenten door aangeefster bij de politie gedaan, het logboek met incidenten dat door aangeefster is opgemaakt en ten slotte de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd bij de politie en ter zitting.
De advocaat-generaal acht de onder 2 tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen op basis van de processen-verbaal van bevindingen waarin is opgenomen dat de verdachte de tenlastegelegde uitlatingen heeft gedaan in een verhoorsituatie en dat de verbalisant zich bedreigd voelde door de woorden van de verdachte. Daarnaast baseert de advocaat-generaal zich op de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte waarin hij aangeeft dat het kan zijn dat hij de uitlatingen heeft gedaan en dat hij zich kan voorstellen dat de verbalisant zich daardoor bedreigd heeft gevoeld.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit acht de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 31 augustus 2009 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fles wijn bij de [supermarkt] in Dordrecht en baseert zich hierbij op de aangifte en de bij de politie en de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van de verdachte.
De advocaat-generaal vindt wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 24 augustus 2009 te Sliedrecht een boksbeugel bij zich heeft gedragen en deze daarmee voorhanden heeft gehad. Het bewijs hiervoor wordt volgens de advocaat-generaal gevormd door het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat de boksbeugel in de zak van de verdachte is aangetroffen en het proces-verbaal van technisch onderzoek waarin is beschreven dat de boksbeugel een wapen is als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft hij vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit aangevoerd dat uit het proces-verbaal naar voren komt dat er gedurende de ten laste gelegde periode sprake is geweest van (psychische) problematiek bij aangeefster en dat er een situatie tussen verdachte en aangeefster was van over en weer afstoten en aantrekken. Gelet hierop kan naar de mening van de raadsman niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit aangevoerd dat de door de verdachte gebruikte woorden geen dreigende aard of strekking hebben, maar dat deze woorden enkel de vaststelling betreffen van het feit dat iedereen op een zeker moment zal komen te overlijden, onvoldoende specifiek waren en niet gericht op een individuele opsporingsambtenaar.
De raadsman acht het onder 4 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, omdat het stuk metaal dat verdachte bij zich droeg naar zijn mening geen wapen is in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de conclusie van de verbalisant dat het stuk metaal dat de verdachte in zijn bezit had een boksbeugel is, niet kan kloppen. Hij heeft daarbij gewezen op het feit dat uit het proces-verbaal van technisch onderzoek blijkt dat het voorwerp twee vingergaten bevat, terwijl naar de mening van de raadsman vier vingergaten kenmerkend voor een boksbeugel zijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het proces-verbaal van technisch onderzoek geen foto van het stuk metaal bevat, zodat de conclusie van de verbalisant niet gecontroleerd kan worden.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden
Het hof zal voor wat betreft de vaststelling van de feiten grotendeels aansluiten bij hetgeen de rechtbank dienaangaande in het beroepen vonnis heeft overwogen.
Ten aanzien van feit 1
Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1], (hierna te noemen: aangeefster) woonachtig is in Dordrecht en dat zij in september 2007 een relatie kreeg met de verdachte. Deze relatie is na 15 maanden beëindigd door de verdachte. De verdachte liet toen via briefjes in de brievenbus van aangeefsters ouders weten dat hij wraak zou nemen op de vader van aangeefster.1 Ook heeft aangeefster verklaard dat de verdachte eind mei 2009 bij de school van haar dochter [persoon 1] was. Dit is de school [school] in de wijk [wijk]. Het is het hof ambtshalve bekend dat dit een wijk in Dordrecht is. Aangeefsters dochter vertelde haar dat de verdachte toen 10 eurocent in haar broekzak heeft gedaan.
Op 1 augustus 2009 trof aangeefster een briefje met het woord "Sayanora" in haar brievenbus aan. Dit woord betekent volgens aangeefster "vaarwel". Enkele dagen later kreeg ze een Stimorolverpakking met de tekst: "als ik in de buurt ben moet je rennen. Afzender de Nightwatcher". Op 11 of 12 augustus 2009 liet de verdachte een bericht achter op de Hyvespagina van de zus van aangeefster. In dat bericht stond: "bemoei je nergens mee anders pangang". In de nacht van 28 op 29 augustus 2009 omstreeks 01.00 uur belde iemand 's nachts aan bij aangeefster. Op 8 of 9 september 2009 om 20.30 uur gebeurde hetzelfde. Op 14 september 2009 trof aangeefster een muntstuk van 5 eurocent aan in haar brievenbus.2 Op 18 september 2009 om 06.10 uur werd er langere tijd op de deurbel van aangeefster gedrukt. Toen aangeefster die dag om 07.15 uur haar huis verliet, trof zij een wit T-shirt met een leeg bierflesje, meerdere kleurpotloden en een brief aan. Op de brief was een kat getekend en er stond bij geschreven: "vieze hoer, buitenlander hoer, U will die 4 sure, ik vind je, je gaat eraan".3 Aangeefster heeft eerder bij de politie verklaard dat op 11 februari 2009 en begin maart 2009 ook meermalen langdurig bij haar woning is aangebeld.4 Op 29 maart 2009 heeft aangeefster een kaart met teksten en tekeningen en een muntstuk van 10 eurocent ontvangen. Het handschrift op de kaart herkende aangeefster als het handschrift van de verdachte.5 Op 3 april 2009 was aangeefster werkzaam bij [werkgever] te Dordrecht en zag zij dat de verdachte het (privé)terrein van [werkgever] opliep. Op 3 augustus 2009 trof aangeefster nogmaals een briefje aan in haar brievenbus. Op dit briefje stond: "FRaake - [telefoonnummer] - When you see me run bitch The Nightwatcher - Fuck you [slachtoffer]!". Ook hier herkende zij het handschrift van de verdachte.6 In een latere verklaring zet aangeefster uiteen dat ze op 26 oktober 2009 omstreeks 19.30 uur tot twee keer toe een telefoon bij haar voordeur heeft horen afgaan. Toen zij op 27 oktober 2009 haar woning verliet, zag aangeefster de verdachte aan komen lopen. Ze is toen gelijk naar binnen gerend.7
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij muntjes en tekeningen in aangeefsters brievenbus heeft gedaan.8 Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij aangeefster loopt te zieken en dat hij ongeveer 10 keer briefjes in haar brievenbus heeft gedaan. Het waren muntjes en tekeningen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de tekeningen in de brievenbus gooide om aangeefster goed duidelijk te maken dat ze nog niet klaar is met hem. De muntstukken geven volgens de verdachte aan wat aangeefster waard is als ze met anderen seks heeft. De verdachte heeft ook bij de politie verklaard dat het kan zijn dat hij bij de school van de dochter van aangeefster is geweest en dat het kan zijn dat hij de dochter een muntstuk van 10 eurocent heeft gegeven.9 Daarnaast heeft hij via de website Hyves een bericht naar de zus van aangeefster gestuurd met de tekst: 'Ik zou me er niet mee bemoeien [persoon 2], anders doe ik pangpang'.10 Ook zegt hij een tekening van een slang die een varken wurgt in de brievenbus van aangeefster te hebben gedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de slang is en aangeefster het varken.11 De verdachte heeft ten slotte bij de politie verklaard dat hij van harte hoopt dat aangeefster zich bedreigd voelt door alle briefjes, kaarten, tekeningen en muntjes.12 Ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte ten aanzien van de stalking verklaard dat hij de dingen in de tenlastelegging heeft gedaan, maar dat hij dit heeft gedaan als reactie op wat aangeefster deed.13
Gelet op bovenstaande en hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Het hof acht, evenals de rechtbank, niet bewezen dat de verdachte de auto van de moeder van aangeefster heeft bekrast of beschadigd, omdat dit onvoldoende uit de bewijsmiddelen is gebleken.
Dat het de verdachte er om te doen was op deze wijze inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, en hij hierop dus opzet heeft gehad, blijkt wel uit zijn verklaring dat hij aangeefster wilde zieken met zijn gedrag, en dat hij van harte hoopt dat aangeefster zich bedreigd voelt door alle briefjes, kaarten, tekeningen en muntjes. De door de raadsman gestelde situatie van aantrekken en afstoten in de relatie tussen aangeefster en de verdachte en de veronderstelde (psychische) problemen bij aangeefster doet - nog afgezien van de vraag of een en ander voldoende aannemelijk is gemaakt -, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet af aan het opzet bij de verdachte. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van feit 2
Verbalisanten hebben in een proces-verbaal van bevindingen uiteengezet dat zij verdachte op 27 oktober 2009 hebben verhoord nadat hij was aangehouden op verdenking van stalking. De verdachte heeft tijdens dit verhoor verklaard: "Jullie kunnen allemaal de kanker krijgen" en "jullie gaan er trouwens ook allemaal aan, stuk voor stuk".14 Verbalisant [slachtoffer 2] heeft in een proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat hij zich door de verdachte bedreigd en geïntimideerd voelde.15 De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het kan zijn dat hij op 27 oktober 2009 te Dordrecht tegen de verbalisant heeft gezegd: "jullie kunnen allemaal de kanker krijgen. Jullie gaan er trouwens allemaal aan, stuk voor stuk".16
Op grond van bovenstaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 27 oktober 2007, [slachtoffer 2], aspirant bij politie Zuid-Holland-Zuid, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door hem opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen: "Jullie kunnen allemaal de kanker krijgen. Jullie gaan er trouwens allemaal aan, stuk voor stuk". Het hof merkt daarbij op dat zij van oordeel is dat de woorden 'jullie gaan er allemaal aan, stuk voor stuk' en zeker in combinatie met de woorden 'jullie kunnen allemaal de kanker krijgen' naar hun betekenis een onmiskenbaar dreigende aard en strekking hebben. Het hof verwerpt hiermee het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van feit 3
Het hof acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte;17
- de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van de verdachte.18
Op grond van het bepaalde in artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, volstaat het hof ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4
Op 24 augustus 2009 werd de verdachte in Sliedrecht door verbalisanten aangesproken, omdat hij voldeed aan een signalement dat was opgegeven bij een melding van een winkeldiefstal. De verdachte leegde zijn zakken desgevraagd en in één van de zakken van verdachte werd een boksbeugel aangetroffen.19 Het proces-verbaal van technisch onderzoek vermeldt dat het voorwerp dat is aangetroffen bij verdachte een boksbeugel betreft en dat dit een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie.20 De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij een boksbeugel op zak had.21
Het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van technisch onderzoek is opgemaakt door een verbalisant die aangeeft materiedeskundige Wet wapens en munitie te zijn. De verbalisant heeft een bij de verdachte in beslag genomen voorwerp onderzocht en heeft onder andere geconstateerd dat het voorwerp een boksbeugel betrof en dat deze boksbeugel twee zogenoemde vingergaten bevatte, waardoor het in de handpalm kan worden gehouden. Hierdoor kan deze boksbeugel gebruikt worden als slagwapen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte nog eens bevestigd dat hij zich met dat voorwerp kan verdedigen.22
Deze boksbeugel is dan ook, blijkens het proces-verbaal, een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie.
Het hof is van oordeel dat de verdediging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er getwijfeld moet worden aan de deskundigheid van de verbalisant en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van technisch onderzoek.
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op
24 augustus 2009 te Sliedrecht een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel bij zich heeft gedragen en voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te Dordrecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1], met het oogmerk haar te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen:
- zich opgehouden bij en in de naaste omgeving van de woning van die [slachtoffer 1] en
- herhaaldelijk aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] en
- zich opgehouden bij en in de naaste omgeving van het werkadres van die [slachtoffer 1] en
- contact gezocht met [persoon 1], de dochter van die [slachtoffer 1] en
- briefjes (met bedreigende teksten) en (bedreigende) tekeningen en muntjes voor de woning van die [slachtoffer 1] en in de brievenbus van die [slachtoffer 1] en haar ouders achtergelaten en
- via internet een bericht verzonden aan [persoon 2], de zus van die [slachtoffer 1] en
2.
hij op 27 oktober 2009 te Dordrecht [slachtoffer 2], aspirant bij politie Zuid-Holland-Zuid, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie kunnen allemaal de kanker krijgen. Jullie gaan er trouwens allemaal aan, stuk voor stuk";
3.
hij op 31 augustus 2009 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn, toebehorende aan [supermarkt];
4.
hij op 24 augustus 2009 te Sliedrecht een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, heeft gedragen en voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven - in de voetnoten aangeduide - bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Uit het door J.J. van der Weele, psycholoog, over verdachte opgemaakte rapport van 14 januari 2010 komt naar voren dat er bij de verdachte sprake lijkt te zijn van persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en narcistische kenmerken. Zijn narcistische afweer verhindert een adequate coping, hetgeen de rapporteur als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte aanmerkt. De verdachte is licht verminderd toerekeningsvatbaar, met name vanwege beperkingen in het probleemoplossend vermogen welke worden veroorzaakt door zijn persoonlijkheidsproblematiek. De kans op recidive is ongetwijfeld aanwezig zolang de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet drastisch zijn verbeterd, aldus de psycholoog.
Het hof kan zich verenigen met de conclusies van de psycholoog. De bewezenverklaarde feiten kunnen de verdachte in licht verminderde mate worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, alsmede dat de verdachte geen contact op zal nemen met het slachtoffer [slachtoffer 1] en zich niet zal ophouden in de straat waar zij woonachtig is.
Namens de verdachte is bepleit dat aan de verdachte
- indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd. Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de advocaat-generaal heeft de raadsman geen opmerkingen. De raadsman merkt nog op dat eventueel een langere proeftijd opgelegd kan worden zodat meer resultaat behaald kan worden.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het volgende.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar stelselmatig aan zijn ex-vriendin opgedrongen door kaartjes, briefjes, en muntstukken in de brievenbus van zijn ex-vriendin achter te laten en zich op te houden in haar omgeving en de omgeving van haar familie. De verdachte wilde haar hiermee naar eigen zeggen duidelijk maken dat zij nog lang niet van hem af was. De verdachte heeft met zijn gedrag gevoelens van onveiligheid bij zijn ex-vriendin veroorzaakt en een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Ze durfde niet meer alleen in haar huis te slapen en ze durfde haar huis niet meer te verlaten uit angst dat zij de verdachte op straat tegen zou komen. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor over deze belaging de verhorende verbalisant bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht waardoor deze zich bedreigd en geïntimideerd voelde.
Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en een boksbeugel voorhanden gehad.
Met inachtneming van de beschouwingen en de conclusies van de gedragsdeskundige J.J. van der Weele, psycholoog, zoals neergelegd in diens Pro Justitia rapport d.d.
14 januari 2010, is het hof van oordeel dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde licht verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. Voorts slaat het hof acht op het advies van Van der Weele om de verdachte onder toezicht van de reclassering te plaatsen binnen het kader van een deels voorwaardelijke straf met proeftijd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 285b en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een op 7 (zeven) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt:
Voorts dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen met [slachtoffer 1], geboren op
[geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], ook niet via derden, en zich niet zal bevinden of ophouden in de straat waar [slachtoffer 1] woonachtig is.
Verstrekt aan genoemde instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. T.E. van der Spoel,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 september 2010.
1 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], [nummer], d.d. 21-09-2009 opgenomen op pagina 28 van het eind proces-verbaal, dossiernummer [nummer], van politie Zuid-Holland-Zuid, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten d.d. 29-10-2009.
2 Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 21-09-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 29.
3 Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 21-09-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 30.
4 Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 17-08-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 34.
5 Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 17-08-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 35.
6 Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 17-08-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 36.
7 Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 29-10-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 38.
8 De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 30-10-2009.
9 Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 28-10-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 60 en 61.
10 Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 28-10-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 63.
11 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2010.
12 Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 28-10-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 64.
13 Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 02-02-2010, inhoudende de verklaring van de verdachte, alsmede het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 23-08-2010, inhoudende de verklaring van de verdachte.
14 Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 27-10-2009, opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 13.
15 Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 28-10-2009, opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemd eind proces-verbaal, pagina 17.
16 De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 30-10-2009.
17 Het proces-verbaal van aangifte van [persoon 7], [nummer], d.d. 31-08-2009 opgenomen op pagina 9 van het eind proces-verbaal, dossiernummer [nummer], van politie Zuid-Holland-Zuid, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten d.d. 02-09-2009.
18 Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 02-02-2010, inhoudende de verklaring van de verdachte, alsmede het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 23-08-2010, inhoudende de verklaring van de verdachte.
19 Het proces-verbaal van bevindingen, [nummer], d.d. 24-08-2009 opgenomen op pagina 4 van het eind proces-verbaal, dossiernummer [nummer], van politie Zuid-Holland-Zuid, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten d.d. 31-08-2009.
20 Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 25-10-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 18 genoemd eind proces-verbaal, pagina 15.
21 Het proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt d.d. 24-08-2009 en opgenomen in het onder voetnoot 18 genoemd eind proces-verbaal, pagina 16.
22 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2010.