Rolnummer: 22-000183-10
Parketnummer: 09-900706-09
Datum uitspraak: 22 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 december 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Kongo) op [geboortedatum] 1985,
thans verblijvende in Den Haag PPC te 's-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een kapot (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken, in de nek en/of de (linker)arm, althans in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans één maal, met een kapot (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de (linker)arm, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans één maal, met een kapot (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de (linker)arm, althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, althans één maal, met een kapot (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker)arm, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans één maal, met een kapot (bier)flesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker)arm, althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van - kort gezegd - reclasseringscontact en het deelnemen aan een intake en het ondergaan van een behandeling bij Het Dok als bijzondere voorwaarde. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een kapot bierflesje, heeft gestoken in de nek en de arm van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 09 augustus 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met een kapot bierflesje, in de linkerarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en derhalve van alle rechtsvervolging behoort te worden ontslagen.
De aan dit verweer ten grondslag liggende stelling, te weten dat de verdachte door [slachtoffer 1] is achtervolgd, acht het hof evenwel niet aannemelijk geworden. Gelet op de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting acht het hof veeleer aannemelijk - zelfs boven redelijke twijfel verheven - dat de verdachte [slachtoffer 2] en [persoon 1] heeft lastiggevallen, dat hem meermalen, ook door [slachtoffer 1], tevergeefs is verzocht hen met rust te laten, dat hij op enig moment, nadat hij al aan het shirt van [slachtoffer 1] had getrokken, een bierflesje kapot heeft geslagen, dat [slachtoffer 1] daarop is weggerend, dat de verdachte achter [slachtoffer 1] is aangerend en hem, nadat deze was gevallen, met het kapotgeslagen bierflesje in zijn nek en arm heeft gestoken. Dat [slachtoffer 1] zich in deze reeks van gebeurtenissen op enig moment schuldig heeft gemaakt aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte is geenszins aannemelijk geworden, zodat niet alleen het beroep op noodweer, doch ook het beroep op noodweerexces faalt.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de
verdachte uitsluit, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met, aldus de mondeling voorgedragen vordering, oplegging van - kort gezegd -reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft twee zeer ernstige geweldsmisdrijven gepleegd.
Vanwege een futiele aanleiding heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een kapot bierflesje in zijn nek en arm gestoken, waarbij het niet aan de verdachte te danken is geweest dat het slachtoffer daaraan niet is overleden. Een dergelijk feit, gepleegd in aanwezigheid van andere mensen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Ook het slachtoffer [slachtoffer 2] is met een kapot bierflesje in de arm gestoken. De verdachte heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij dientengevolge zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte heeft hiermee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2010 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld wegens een poging tot zware mishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Naast het vorenstaande houdt het hof ook rekening met hetgeen omtrent de persoon van de verdachte uit het rapport van de reclassering d.d. 10 november 2009 alsmede uit het rapport d.d. 23 november 2009 inzake het psychologisch onderzoek naar voren is gekomen en neemt het de conclusie, neergelegd in laatstgenoemd rapport en inhoudende dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, over.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en onder de nader te noemen bijzondere voorwaarde een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van € 5.112,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.112,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is tevens aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade evenzeer het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich in zoverre
- naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 2.000,--.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.112,50 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 2.580,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.330,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is tevens aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade eveneens het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich in zoverre
- naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.000,--.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.080,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een op 6 (zes) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.112,50 (tweeduizend honderdtwaalf euro en vijftig cent),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 2.112,50 (tweeduizend honderdtwaalf euro en vijftig cent)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
31 (eenendertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van
EUR 2.080,00 (tweeduizend tachtig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve [slachtoffer 2] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 2.080,00 (tweeduizend tachtig euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
30 (dertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. G.P.A. Aler en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 september 2010.