ECLI:NL:GHSGR:2010:BO3189

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004387-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grove mishandeling en bedreiging door verdachte met psychische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is schuldig bevonden aan grove mishandeling van zijn moeder en bedreiging van een buurvrouw. De feiten vonden plaats kort nadat de PIJ-maatregel van de verdachte in juli 2008 was beëindigd. De verdachte vertoonde een gebrek aan inzicht in zijn psychische toestand, wat het moeilijk maakte om TBS met voorwaarden succesvol te doorlopen. Deskundigen concludeerden dat de kans op recidive groot was, maar er waren geen aanwijzingen voor een directe escalatie van geweld. Het hof besloot daarom om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich naar de aanwijzingen van de reclassering zal gedragen, inclusief mogelijke opname in een kliniek. Het hof baseerde zijn beslissing op rapporten van deskundigen en de reclassering, die de noodzaak van behandeling onderstreepten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004387-09
Parketnummer: 09-925926-08
Datum uitspraak: 8 november 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
thans gedetineerd in de [naam Penitentiaire Inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 november 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn moeder, althans een persoon, te weten [naam moeder], meermalen, althans éénmaal, tegen haar arm heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen haar lip, althans tegen haar gezicht heeft geslagen en/of tegen haar been heeft geschopt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in de periode van 15 september 2008 tot en met 31 oktober 2008 te 's-Gravenhage zijn moeder [naam moeder] en/of [naam slachtoffer] (en haar man/gezin), althans (een) perso(o)n(en), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam moeder] en/of [naam slachtoffer], althans (een) perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga iedereen neersteken, jou, jou, jou en jou" en/of "Ik ga een bom bij je in de brievenbus gooien en deze bom gaat af waardoor je hele woning zal exploderen" althans "Ik gooi een bom in jullie huis", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld en heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met het bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verweer met betrekking tot de nietigheid van de behandeling in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte het verweer gevoerd dat het onderzoek in eerste aanleg aan nietigheid lijdt, nu in het dossier geen door de voorzitter en de griffier ondertekend proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2009 is gevoegd. De raadsman stelt dat als gevolg daarvan de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Het hof is van oordeel dat de stelling van de raadsman dat vanwege voornoemd verzuim de voorlopige hechtenis van de verdachte dient te worden opgeheven, geen steun vindt in het recht. Voor het overige kunnen de aan het ontbreken van een getekend exemplaar van het proces-verbaal van de zitting te verbinden consequenties in het midden blijven, nu het vonnis waarvan beroep om andere redenen zal worden vernietigd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 09 november 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend zijn moeder, te weten [naam moeder], meermalen tegen haar arm heeft gestompt en tegen haar lip heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij in de periode van 15 september 2008 tot en met 31 oktober 2008 te 's-Gravenhage [naam slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga iedereen neersteken" en "Ik ga een bom bij je in de brievenbus gooien en deze bom gaat af waardoor je hele woning zal exploderen".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bedreiging met zware mishandeling;
en
bedreiging met brandstichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat zij de feiten, met inachtneming van de context waarin die zich hebben voorgedaan, ernstig genoeg acht om te vorderen dat het hof terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging van overheidswege zal gelasten. Gezien het feit dat de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie met betrekking tot de persoon van de verdachte dateert van 9 juni 2009, en de raadsman niet instemt met het gebruik daarvan in de onderhavige zaak, vordert de advocaat-generaal aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde een hernieuwde rapportage omtrent de persoon van de verdachte te laten opmaken door gedragsdeskundigen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een grove mishandeling van zijn moeder. Door aldus te handelen heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, en tevens blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor zijn moeder. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een buurvrouw. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte gevoelens van angst en onrust bij dit slachtoffer teweeggebracht.
Het hof neemt in aanmerking dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd kort nadat de aan hem opgelegde PIJ-maatregel in juli 2008 was beëindigd. Deze maatregel werd aan de verdachte opgelegd vanwege een veroordeling wegens levensberoving van zijn vader. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 maart 2010, is verdachte bovendien meermalen veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
Het hof slaat voorts acht op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, naar aanleiding van het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte in verband met de onderhavige feiten, d.d. 9 juni 2009 opgemaakt en ondertekend door J.M.J.F. Offermans, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en J.M. Oudejans, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. De deskundigen concluderen op grond van het onderzoek dat bij de verdachte sprake is van schizofrenie en cannabisafhankelijkheid. Rapporteurs zijn van mening dat de verdachte ten tijde van het plegen van het aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijk stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Met betrekking tot de kans op recidive overwegen de deskundigen dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten als de thans tenlastegelegde groot moet worden geacht, temeer daar niet verwacht mag worden dat in het ziektebeeld van de verdachte (schizofrenie) op korte termijn duidelijke verbetering zal optreden. Uit het onderzoek kwamen echter geen aanwijzingen naar voren dat er ook gevaar is voor (een nieuwe) escalatie. Eerder veel ernstiger handelen jegens de vader van de verdachte had vooral ook een sterk situatieve component en kon zeker niet alleen vanuit het schizofrene proces worden verklaard. Het onderzoekend team is op basis van deze overwegingen met betrekking tot de ernst van het recidivegevaar tot het besluit gekomen niet te adviseren om aan de verdachte TBS op te leggen, dat wil zeggen noch een TBS met bevel tot verpleging noch een TBS met voorwaarden. Gelet op de psychische toestand van de verdachte en de kans op recidive, achten de deskundigen verdere behandeling van de verdachte noodzakelijk. Hierbij denken zij aan een klinische behandeling in een specifiek forensische setting dan wel in een adolescentenkliniek. Deze behandeling kan volgens de deskundigen plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel, waarbij tevens inschakeling van de reclassering essentieel wordt geacht.
Gelet op de inhoud van voornoemd rapport en de door de raadsman gestelde bereidheid van de verdachte om een klinische behandeling te ondergaan, heeft het hof ter terechtzitting van 7 april 2010 de behandeling van de zaak aangehouden teneinde het Psychiatrisch Penitentiair Centrum, alwaar de verdachte destijds verbleef, te verzoeken om een rapport op te maken omtrent de actuele situatie van de verdachte. Voorts is de reclassering verzocht te rapporteren over de behandelingsmogelijkheden in enig daarvoor in aanmerking komend justitieel kader.
Dit verzoek heeft geresulteerd in het rapport d.d. 26 augustus 2010 van Palier forensische en intensieve zorg Den Haag opgemaakt en ondertekend door R.H.M. Liekens, reclasseringswerker, en C. Smalt, leidinggevende. Rapporteurs concluderen in dit rapport dat verdachte zijn medicatie inneemt, het behandelprogramma van het Psychiatrisch Penitentiair Centrum volgt, geen agressie naar anderen toe vertoont en zich correct opstelt. Dit alles neemt niet weg dat er bij betrokkene weinig tot geen sprake van ziekte-inzicht en ziektebesef is en dat de kans op herhaling nog steeds onverminderd groot is. De behandeling op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van Palier (inhoudelijk en medicamenteus) in combinatie met duidelijke reclasseringsafspraken gecombineerd met een rechterlijke machtiging (het hof begrijpt: in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ)) zou de aanwezige recidivekans volgens rapporteurs moeten verminderen. Na de behandeling op de Forensisch Psychiatrische Afdeling zal er aansluitend een vorm van begeleid of beschermd wonen moeten zijn.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2010 is R.H.M. Liekens ter toelichting op voornoemd rapport als getuige gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij een grote vooruitgang heeft opgemerkt in het gedrag van de verdachte. Hij is rustiger geworden en neemt vrijwillig en trouw zijn medicatie in. De getuige acht het met betrekking tot het ziektebeeld van de verdachte van belang dat hij zijn medicatie blijft innemen, therapie blijft volgen en op die wijze begeleid wordt naar uiteindelijk beschermd dan wel begeleid wonen. Met betrekking tot de op te leggen straf of maatregel heeft de getuige verklaard dat zij de verdachte vanwege het ontbreken van ziekte-inzicht en ziektebesef niet in staat acht om een TBS met voorwaarden tot een goed einde te brengen. Haar advies luidt dan ook het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact in combinatie met een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ. De prognose voor het verkrijgen van de rechterlijke machtiging acht de getuige gunstig, nu de verdachte aan alle criteria daartoe voldoet. De reclassering zal met bekwame spoed bevorderen dat een dergelijke machtiging wordt gevraagd, aldus de getuige.
Op grond van het vorenoverwogene komt het hof tot het oordeel dat in verband met het recidivegevaar een behandeling van de stoornis van de verdachte bepaald geïndiceerd is. In dat verband kan – in abstracto – worden gedacht aan de strafrechtelijke sancties TBS met dwangverpleging, TBS met voorwaarden en een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde van – onder meer - verplicht reclasseringscontact.
Gelet op de rapportage van de deskundigen J.M.J.F. Offermans en J.M. Oudejans en hetgeen door R.H.M. Liekens naar voren is gebracht, acht het hof genoegzaam gebleken dat bij de verdachte vanwege zijn moeilijk behandelbare stoornis het inzicht ontbreekt om TBS met voorwaarden tot een goed einde te brengen. Het hof is dan ook van oordeel dat TBS met voorwaarden geen reële behandeloptie voor de verdachte is.
Gelet op de relatief geringe ernst van de onderhavige feiten en het oordeel van de deskundigen van het PBC dat er geen aanwijzingen zijn dat er gevaar is voor een escalatie (uitmondend in vergelijkbaar handelen als jegens verdachtes vader), welk oordeel het hof tot het zijne maakt, acht het hof het thans passend en verantwoord om te volstaan met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde onder meer dat de verdachte zich naar de aanwijzingen van de reclassering zal gedragen, ook indien deze de opname in een kliniek zouden inhouden. Het hof ziet zich in deze keuze gesteund door hetgeen door de reclasseringswerker R.H.M. Liekens ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Het hof is dan ook - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Nu daarmee kan worden volstaan ziet het hof geen aanleiding om, zoals door de advocaat-generaal ter zitting in hoger beroep is gevorderd, de behandeling van de zaak aan te houden teneinde ten behoeve van een TBS met dwangverpleging een hernieuwde rapportage omtrent de persoon van de verdachte te laten opmaken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een op 2 (twee) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Palier forensische en intensieve zorg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, waartoe kan behoren het zich laten opnemen in een inrichting en het aldaar verblijven zolang de instelling zulks in overleg met de leiding van die inrichting nodig oordeelt.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. R.M. Bouritius en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2010.