ECLI:NL:GHSGR:2010:BO3988

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.228-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Mos-Verstraten
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder in hoger beroep met geschil over geschiktheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder. Appellante, de echtgenote van de rechthebbende, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 september 2009, waarin een bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende en de dochter van de rechthebbende tot bewindvoerder is benoemd. Appellante verzoekt primair het verzoek tot instelling van een bewind af te wijzen, subsidiair zichzelf te benoemen tot bewindvoerder en meer subsidiair een onafhankelijke derde te benoemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2010 zijn zowel appellante als de bewindvoerder verschenen, maar de rechthebbende was niet aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat appellante en de rechthebbende in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat de bewindvoerder de dochter van de rechthebbende is. Appellante heeft betoogd dat zij de meest geschikte persoon is om als bewindvoerder op te treden, terwijl de bewindvoerder stelt dat zij de rechthebbende heeft geholpen met zijn financiële zaken en dat er geen sprake is van onjuist handelen.

Het hof overweegt dat de benoeming van een bewindvoerder moet voldoen aan de wettelijke voorkeuren zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeert dat de kantonrechter niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de wettelijke voorkeur voor benoeming van de echtgenote niet is gevolgd. Het hof is van oordeel dat appellante niet geschikt is als bewindvoerder, gezien de financiële problemen die zijn ontstaan sinds hun huwelijk. De bewindvoerder heeft haar taak naar behoren vervuld en het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de bewindvoerder in functie blijft. Appellante wordt verzocht haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van het bewind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 september 2010
Zaaknummer : 200.050.228/01
Rekestnr. rechtbank : 852182 EJ VERZ 09-82116
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. K.R. Lieuw On te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de rechthebbende,
2. [bewindvoerder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Appellante is op 1 december 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 september 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage.
De bewindvoerder heeft op 12 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de bewindvoerder zijn bij het hof op 7 juni 2010 een aanvulling op het verweerschrift en aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: appellante, bijgestaan door haar advocaat, en de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat. De rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van appellante onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien is, volgens afspraak ter terechtzitting, van de zijde van appellante op 2 juli 2010 een afschrift van de huwelijksakte van appellante en de rechthebbende bij het hof ingekomen.
Op 7 juli 2010 is de rechthebbende op grond van artikel 809, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de voorzitter, die daartoe door het hof uit zijn midden als raadsheer-commissaris werd aangewezen, in aanwezigheid van mr. Van Wijk, raadsheer-plaatsvervanger, gehoord in het bijzijn van appellante, bijgestaan door haar advocaat, en de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en is [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Vermeerdering van eis
1. Appellante heeft ter terechtzitting haar beroep gewijzigd in die zin, dat zij thans primair verzoekt het inleidende verzoek tot instelling van een bewind over de goederen van de rechthebbende af te wijzen, subsidiair haarzelf te benoemen tot bewindvoerder en meer subsidiair een onafhankelijke, door het hof te bepalen derde te benoemen tot bewindvoerder.
2. Nu appellante haar primaire verzoek eerst mondeling ter zitting in hoger beroep heeft gedaan, zal het hof dit als strijdig met een goede procesorde buiten beschouwing laten en derhalve uitgaan van het verzoek van appellante zoals dit in haar beroepschrift is geformuleerd.
Inhoudelijke beoordeling
3. In geschil is de benoeming van de bewindvoerder van de rechthebbende [rechthebbende], geboren te [geboorteplaats] [in 1937]. Appellante is de echtgenote van de rechthebbende en de bewindvoerder is de dochter van de rechthebbende.
4. Appellante verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat [bewindvoerder] tot bewindvoerder wordt benoemd en, opnieuw beschikkende, primair haarzelf te benoemen tot bewindvoerder en subsidiair een onafhankelijke, door het hof te bepalen derde te benoemen tot bewindvoerder.
5. De bewindvoerder bestrijdt het beroep en verzoekt het beroep ongegrond te verklaren en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de onderbewindstelling van de rechthebbende gehandhaafd blijft en dat een onafhankelijke, door het hof te bepalen derde wordt benoemd tot bewindvoerder. Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder haar verweer gewijzigd in die zin, dat zij thans verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6. Appellante stelt dat zij de aangewezen persoon is om als bewindvoerder op te treden aangezien zij in gemeenschap van goederen met de rechthebbende is gehuwd en altijd voor hem heeft gezorgd en zijn financiën heeft geregeld. Appellante betwijfelt of de dochter van de rechthebbende juist handelt als bewindvoerder. Volgens appellante betaalt zij bepaalde rekeningen niet en maakt zij gebruik van gelden van de rechthebbende voor privé-doeleinden.
7. De bewindvoerder stelt dat de rechthebbende haar heeft gevraagd om hem te helpen bij het behartigen van zijn (financiële) zaken. Zij heeft de onderbewindstelling aangevraagd omdat zij discussies met appellante over haar financiële beleid wilde voorkomen. De bewindvoerder ontkent dat zij gelden van de rechthebbende voor zichzelf gebruikt. Tevens ontkent zij dat zij rekeningen onbetaald laat. Zij is echter niet in staat om alle rekeningen te betalen indien de automatische afschrijvingen hoger zijn dan de inkomsten of indien de te betalen rekeningen niet door appellante aan haar worden overgelegd. De bewindvoerder betwist dat appellante de meest aangewezen persoon is om als bewindvoerder op te treden. Zij voert daartoe aan dat er plotseling aanzienlijke schulden zijn ontstaan toen de rechthebbende is gaan samenwonen met appellante. De bewindvoerder erkent dat het, door gebrek aan communicatie tussen haar en appellante, niet altijd mogelijk was om haar taak naar behoren uit te voeren. Zij kan derhalve instemmen met de benoeming van een onafhankelijke derde tot bewindvoerder. Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder te kennen gegeven dat zij de financiële situatie van de rechthebbende thans onder controle heeft en dat zij toch graag zelf bewindvoerder wil blijven.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:435, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is de rechter verplicht om bij de benoeming van een bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende te volgen, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Indien geen sprake is van een uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende of indien deze door de rechter niet wordt gevolgd, wordt blijkens het vierde lid van gemeld artikel bij voorkeur de echtgenoot of andere levensgezel van de rechthebbende tot bewindvoerder benoemd. De benoeming van een kind van de rechthebbende tot bewindvoerder komt eerst aan de orde indien de rechthebbende geen echtgenoot of andere levensgezel heeft of indien deze om bepaalde redenen niet tot bewindvoerder wordt benoemd.
9. Uit het verhoor met de rechthebbende is het hof gebleken dat de rechthebbende geen uitdrukkelijke voorkeur heeft aangaande de persoon van de bewindvoerder, althans zijn mening hieromtrent niet kan verwoorden, zodat de bepaling van artikel 1:435, derde lid, BW niet van toepassing is.
10. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter in zijn beschikking ten onrechte niet gemotiveerd op grond van welke redenen is afgeweken van benoeming van de wettelijk preferente bewindvoerder als bedoeld in artikel 1:435, vierde lid, BW, zijnde appellante als echtgenote van de rechthebbende. In het navolgende zal het hof beoordelen of er bezwaren zijn tegen benoeming van appellante tot bewindvoerder.
11. Als onweersproken staat vast dat appellante en de rechthebbende na hun huwelijk in februari 2009 officieel zijn gaan samenwonen en dat de rechthebbende ook daarvoor al frequent bij appellante verbleef. Appellante heeft niet bestreden dat de rechthebbende ten tijde van de onderbewindstelling in september 2009 schulden en betalingsachterstanden had. Sterker nog, appellante heeft zelf te kennen gegeven dat er vanaf 2008 allerlei financiële problemen zijn ontstaan ten gevolge van de geestelijke toestand van de rechthebbende. Nu appellante kennelijk niet in staat was om adequaat te reageren op de financiële problemen van de rechthebbende, in die zin dat zij schulden heeft afgewikkeld of afgewend, is het hof niet overtuigd van de geschiktheid van appellante om als bewindvoerder van de rechthebbende te fungeren. Het hof ziet dan ook aanleiding om de wettelijke voorkeur voor benoeming van de echtgenote tot bewindvoerder in dit geval niet te volgen.
12. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken van omstandigheden die er op duiden dat de bewindvoerder haar taak niet naar behoren vervult. De stelling van appellante dat de bewindvoerder bewust rekeningen onbetaald laat en gelden van de rechthebbende voor zichzelf gebruikt, is door de bewindvoerder voldoende weersproken. Het enkele feit dat de bewindvoerder en appellante niet of nauwelijks met elkaar communiceren, is voor het hof onvoldoende reden om een derde tot bewindvoerder te benoemen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de bewindvoerder te kennen heeft gegeven dat zij de financiële situatie van de rechthebbende na enige aanloopproblemen thans onder controle heeft. Het vorenstaande leidt tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover het betreft de persoon van de bewindvoerder. Ten overvloede overweegt het hof nog dat appellante gehouden is om ten volle haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van het bewind.
13. Het hof beslist als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Mos-Verstraten en Van Wijk, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2010.