ECLI:NL:GHSGR:2010:BO4489

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000984-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Klein Breteler
  • A. van Walderveen
  • G. Grootveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarbij verzoeker een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in zijn strafzaak had aangevraagd. De rechtbank had verzoeker een bedrag van € 25.902,85 toegewezen voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 1.080,- voor de kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure. Verzoeker had echter hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, omdat hij een hoger bedrag van € 38.607,83 voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 1.000,- voor de kosten van rechtsbijstand in de procedure had verzocht.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de zaak op 18 november 2010 behandeld. Tijdens de zitting is de advocaat van verzoeker gehoord, evenals de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker geldbedragen heeft gestort op de rekening van rechtspersoon B, maar dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen deze stortingen en de betaling van de declaraties door rechtspersoon B. Hierdoor kon niet worden aangetoond dat verzoeker daadwerkelijk kosten voor rechtsbijstand had gedragen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De beslissing is genomen op basis van de overweging dat de kosten van rechtsbijstand in de procedure tot wijziging van de sepotcode niet onder de reikwijdte van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vallen. Het hof heeft geconcludeerd dat verzoeker geen recht heeft op vergoeding van de gevraagde kosten, omdat de stortingen niet gepaard gingen met enige nadere omschrijving of aanduiding van de reden van de storting. De beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

nummer 000984-10
datum uitspraak 18 november 2010
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2009 op een verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[naam verzoeker],
geboren op [datum] te [plaats],
in deze zaak woonplaats kiezende aan het kantooradres van zijn advocaat mr. [naam advocaat] aan de [adres].
Procesgang
De officier van justitie heeft bij brief van 9 juli 2008 aan verzoeker medegedeeld dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd met toepassing van sepotcode 20: ‘Anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert’.
Bij brief van 28 juli 2008 is namens verzoeker bezwaar gemaakt tegen de sepotcode en is verzocht de sepotcode te wijzigen in een technische sepotcode.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 3 oktober 2008 ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingekomen verzoekschrift op grond van het bepaalde in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vergoeding gevraagd van een bedrag van € 33.693,51 in verband met de in zijn strafzaak gemaakte kosten van rechtsbijstand, en een bedrag van € 1.000,- in verband met de kosten van rechtsbijstand voor het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
Ter zitting in raadkamer in eerste aanleg heeft verzoeker de door hem verzochte vergoeding in verband met kosten voor rechtsbijstand in de strafzaak nader gesteld op een bedrag van € 38.607,83 en de kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure gehandhaafd op het bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 2 juni 2009 aan verzoeker een bedrag toegewezen van € 25.902,85 als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, en een bedrag van € 1.080,- als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure.
Namens verzoeker is op 9 juni 2006 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 28 oktober 2010 in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de advocaat van verzoeker mr. [naam] en de advocaat-generaal mr. Van Die.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op vergoeding van de ten behoeve van de strafzaak gemaakte kosten voor rechtsbijstand, waaronder de kosten voor rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure, indien en voorzover daartoe, naar het oordeel van het hof -alle omstandigheden in aanmerking genomen- gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Voor zover het betreft die gronden van billijkheid is in raadkamer komen vast te staan, dat bij beslissing van de Hoofdofficier van justitie Landelijk Parket van 31 juli 2009 de sepotcode 20 (anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert) voor de feiten 1, 2 en 3 in de strafzaak tegen de verdachte is gewijzigd in respectievelijk 02 (wettig en overtuigend bewijs ontbreekt), 02 (wettig en overtuigend bewijs ontbreekt) en 01 (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
Desgevraagd in raadkamer heeft de raadsman van verzoeker verklaard, dat de procedure tot wijziging van de sepot-code in de strafzaak tegen de verdachte van bestuurs-rechtelijke aard is, maar dat in het verzoekschrift de kosten van rechtsbijstand in die procedure wel als kosten van rechtsbijstand in de strafzaak zijn opgevoerd.
Naar het oordeel van het hof komen de kosten van rechtsbijstand in de procedure tot wijziging van de sepotcode niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze niet vallen onder de reikwijdte van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek moet derhalve reeds om die reden in zoverre worden afgewezen.
Voorts is in raadkamer met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en in de onderhavige verzoekschriftprocedure komen vast te staan, dat alle declaraties dienaangaande, die als bijlage bij het verzoekschrift zijn gevoegd, afkomstig zijn van [naam kantoor], het advocatenkantoor waartoe mr. [naam advocaat] behoort, en zonder uitzondering zijn gericht aan de vennootschap [B] Beheer B.V.. Daarnaast is komen vast te staan dat de vennootschap [A] Beheer B.V. die declaraties heeft voldaan tot een bedrag van € 47.149,22, en dat verzoeker op verschillende tijdstippen geldbedragen heeft gestort op de rekening van [A] Beheer B.V. tot een bedrag van in totaal € 48.700,-, maar dat die stortingen niet gepaard zijn gegaan met enige nadere omschrijving of aanduiding van de reden van die storting.
Voor het zenden van de declaraties aan [B] Beheer B.V. in plaats van rechtstreeks aan verzoeker, heeft de raadsman in raadkamer desgevraagd als reden aangevoerd, dat [B] Beheer B.V. voordien ten aanzien van fiscale aangelegenheden reeds als cliënt van een kantoorgenoot van de raadsman te boek stond en dat de declaraties in de strafzaak gemakshalve via dat account van die kantoor-genoot bij [B] Beheer B.V. zijn ingediend.
Voorts heeft de raadsman bij de behandeling van het verzoek in hoger beroep –net zoals in eerste aanleg- gesteld, dat de stortingen van verzoeker op de rekening van [A] Beheer B.V. zijn bedoeld als terugbetaling aan [A] Beheer B.V. van de door deze B.V. voldane declaraties.
Voor wat betreft die stortingen door verzoeker heeft het hof geconstateerd, dat die niet gepaard zijn gegaan met enige nadere omschrijving of aanduiding van de reden van storting, zodat –naar het oordeel van het hof- geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de stortingen op de rekening van [A] Beheer B.V. door verzoeker enerzijds en de betalingen door [A] Beheer B.V. van de aan [B] Beheer B.V. gerichte declaraties anderzijds.
Bovendien is niet gebleken van een (eventueel op schrift gestelde) verplichting van de zijde van verzoeker om de door [A] Beheer B.V. voldane declaraties terug te betalen, terwijl ook op grond van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet kan worden gezegd dat sprake is van een afdoende redenering om de bedoelde declaraties niet aan verzoeker maar aan [B] Beheer B.V. te zenden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verzoeker kosten voor rechts-bijstand in de strafzaak en in de onderhavige verzoekschriftprocedure heeft gedragen, zodat het verzoek tot vergoeding van die kosten moet worden afgewezen.
Het hof heeft bij dit oordeel tevens acht geslagen op de op 12 november 2010 ter griffie van dit hof -na de sluiting van het onderzoek in raadkamer- ingekomen brief van de advocaat van de verzoeker van 11 november 2010.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. Klein Breteler, voorzitter,
mrs. Van Walderveen en Grootveld, leden,
in bijzijn van mr. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2010.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.