GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.074.234/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2284
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum in ] 1994 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg [naam en plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. D.G.M. van den Hoogen te Leiden,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Delft/Westland/Oostland,
locatie Naaldwijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 22 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 9 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Op 10 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, en namens Jeugdzorg: de heer S. van der Meer. De moeder en een vertegenwoordiger van de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, bij het hof op 19 november 2010 van de zijde van de advocaat van de minderjarige een brief ingekomen met als bijlage de beschikking van 10 november 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige bij beschikking van 31 mei 2010 is verlengd van 3 juni 2010 tot 3 juni 2011.
Bij de bestreden beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 8 september 2010 tot 8 maart 2011, zulks ter effectuering van het aan die beschikking gehechte indicatiebesluit van 2 september 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een voorziening voor gesloten jeugdzorg.
De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek af te wijzen, dan wel een beslissing op het verzoek te nemen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De minderjarige stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. Zij voert daartoe het volgende aan. De minderjarige is bereid alle aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen, waaronder die met betrekking tot het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Zij is tot het inzicht gekomen dat haar wegloopgedrag tot niets leidt en heeft dan ook aan de gezinsvoogd beloofd niet meer weg te zullen lopen uit een open instelling. Zij is van mening dat zij de kans verdient om vanuit een besloten dan wel open setting begeleid te worden. Daar komt bij dat duidelijk is geworden dat er een zeer lange wachtlijst bestaat voor het persoonlijkheidsonderzoek waarvoor zij is aangemeld. De minderjarige is van mening dat zij nutteloos in een gesloten setting op een onderzoek zit te wachten. Daarnaast heeft Jeugdzorg geen alternatieven onderzocht. Tijdens de zitting bij de kinderrechter is gebleken dat Jeugdzorg geen actie had ondernomen op de door de minderjarige aangedragen alternatieve (netwerk)plaatsing, hetgeen de minderjarige betreurt.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. Door middel van het aangevraagde persoonlijkheidsonderzoek hoopt Jeugdzorg een beter beeld te krijgen van de minderjarige, zodat er een passend hulpverleningsaanbod geformuleerd kan worden. Jeugdzorg is van mening dat dit onderzoek alleen mogelijk is binnen de gesloten jeugdzorg, mede omdat de minderjarige uit eerdere hulpverleningssettings is weggelopen. Tijdens observaties binnen [naam instelling] is duidelijk geworden dat de minderjarige zelfbepalend is in haar gedrag. Daarnaast is Jeugdzorg van mening dat het gezinssysteem en het netwerk van de minderjarige onvoldoende zijn om haar veiligheid te kunnen bieden. Het persoonlijkheidsonderzoek wordt op korte termijn uitgevoerd. Het zal naar verwachting in december 2010 worden afgerond. Jeugdzorg merkt verder nog op dat de raad bij de rechtbank ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige.
6. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat het door Jeugdzorg genoemde verzoek van de raad reeds mondeling door de rechtbank ’s-Gravenhage is behandeld. De advocaat van de minderjarige heeft te kennen gegeven niet precies te weten wanneer de uitspraak in die zaak zou zijn. Aangezien die uitspraak consequenties kon hebben voor de onderhavige zaak, heeft de griffier namens het hof ter terechtzitting telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank ’s-Gravenhage teneinde te achterhalen of er inmiddels uitspraak was gedaan in de zaak met betrekking tot de ontheffing en zo ja, hoe deze uitspraak luidde. De griffie van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft daarop aan het hof telefonisch medegedeeld dat de moeder bij beschikking van 10 november 2010 is ontheven van het ouderlijk gezag over onder meer de minderjarige en dat Jeugdzorg is benoemd tot voogdes over haar. De beschikking is volgens de griffie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
7. Door de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige is naar het oordeel van het hof de wettelijke basis aan de machtiging tot uithuisplaatsing voor gesloten jeugdzorg van de minderjarige komen te ontvallen. Met ingang van de datum waarop de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige is ontheven, kan de gesloten plaatsing van de minderjarige niet meer op de door de rechtbank bij beschikking van 31 mei 2010 en de bestreden beschikking uitgesproken maatregelen worden gebaseerd omdat de moeder niet langer het gezag heeft.
Het hof heeft Jeugdzorg ter zitting met deze situatie geconfronteerd, waarna de zitting is onderbroken om Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen zich te beraden over de ontstane situatie en vervolgens om de kinderrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage een verzoek van Jeugdzorg (als voogdes) tot gesloten plaatsing van de minderjarige te laten behandelen.
8. De minderjarige heeft naar het oordeel van het hof onder de huidige omstandigheden geen belang meer bij haar beroep tegen de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg. Gelet op het voorgaande zal het hof het hoger beroep van de minderjarige verwerpen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.