ECLI:NL:GHSGR:2010:BO6587

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.174
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Husson
  • A. Kamminga
  • M. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in een familiezaken geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De moeder, verzoeker in hoger beroep, heeft op 16 augustus 2010 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 19 juli 2010, waarin de vader mede met het ouderlijk gezag over de minderjarige werd belast. De moeder verzocht tevens om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en stelde dat de minderjarige al jaren door hem wordt verzorgd en opgevoed.

Het hof overweegt dat de moeder geen gronden heeft aangevoerd voor haar verzoek tot schorsing, waardoor het hof niet in staat is om dit verzoek inhoudelijk te beoordelen. De belangen van beide partijen moeten worden afgewogen, waarbij de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing blijft. Het hof concludeert dat het belang van de vader, die de minderjarige verzorgt, zwaarder weegt dan dat van de moeder. Daarom wordt het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen.

De beslissing houdt in dat de behandeling van de zaak in hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum. Deze uitspraak is gedaan door de rechters H. Husson, A. Kamminga en M. Mink, bijgestaan door griffier mr. Veldmans.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 november 2010
Zaaknummer : 200.072.174
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-627
[verzoeker in hoger beroep],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.M. Jansen te Rotterdam,
tegen
[verweerder in hoger beroep],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Kuijer te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 16 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 juli 2010 van de rechtbank Rotterdam (hierna te noemen: de bestreden beschikking) en heeft daarbij tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking ingediend.
De vader heeft op 20 september 2010 een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ingediend.
Bij faxbericht, ingekomen op 21 september 2010, heeft de advocaat van de moeder het hof bericht dat zij en de moeder niet ter zitting zullen verschijnen.
Bij faxbericht, ingekomen op 21 september 2010, heeft de advocaat van de vader het hof bericht dat de vader niet ter zitting zal verschijnen en hij heeft verzocht het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op de stukken af te doen, zodat de mondelinge behandeling geen doorgang hoeft te vinden.
De mondelinge behandeling, bepaald op 13 oktober 2010, heeft gelet op het voorgaande geen doorgang gevonden.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de vader mede met het ouderlijk gezag over de minderjarige: [naam minderjarige], geboren [2008] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, wordt belast, zodat de vader en de moeder het gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefenen, en is voorts bepaald dat de minderjarige haar vaste verblijfplaats bij de vader zal hebben.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAARHEID BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De moeder verzoekt het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. De vader bestrijdt haar beroep.
3. De moeder stelt zich op het standpunt, althans zo begrijpt het hof het beroepschrift van de moeder, dat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daartoe voert zij enerzijds aan dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de minderjarige feitelijk bij de vader verblijft. Volgens de moeder had de minderjarige ten tijde van de beschikking haar vaste verblijfplaats bij de moeder in de tienermoederopvang van Stichting Arosa. Ten bewijze hiervan heeft de moeder een brief overgelegd van de maatschappelijk werker die de moeder in de tienermoederopvang begeleidt. Anderzijds voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vader mede wordt belast met het gezag over de minderjarige, nu volgens haar het vertrouwen tussen de vader en haar verdwenen is.
4. De vader weerspreekt het door de moeder gestelde. De vader stelt, kort weergegeven, dat de minderjarige al jaren door de vader wordt verzorgd en opgevoed en nooit structureel bij de moeder heeft gewoond. De vader acht het onwenselijk dat de uitvoerbaarverklaring wordt geschorst, aangezien dit zou leiden tot de situatie dat de moeder alleen het gezag krijgt over de minderjarige en dat de minderjarige bij de moeder haar gewone verblijfplaats zal hebben. Nu de moeder volgens de vader geen gewone verblijfplaats heeft en onder behandeling is, acht hij dit niet raadzaam. De vader voert bovendien aan dat de moeder de minderjarige slechts tijdelijk weer bij zich wil hebben om aanspraak te kunnen maken op een grotere woning.
5. Het hof overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een verzoek strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een rechterlijke beslissing de belangen van ieder van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het uitvoering geven aan de beslissing, het belang van degene wiens verzoek werd toegewezen (in dit geval de vader), zwaarder weegt dan dat van de andere partij (in dit geval de moeder) bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel - het hoger beroep - dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
6. Het hof overweegt als volgt.
De moeder heeft geen gronden gesteld voor wat betreft haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het hof is dan ook niet in staat om dat verzoek inhoudelijk te beoordelen, zodat het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
7. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAARHEID BIJ VOORRAAD
Het hof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Mink, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010.