ECLI:NL:GHSGR:2010:BO6913

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002338-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging en mishandeling van politieambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, mishandeling en bedreiging met zware mishandeling, gepleegd op 23 september 2008. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. Het Hof heeft ambtshalve overwogen dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard had kunnen worden in hoger beroep wegens het niet tijdig indienen van een appelschriftuur. Echter, het Hof oordeelde dat het belang van de strafzaak, gezien de ernst van de feiten, zwaarder weegt dan het verzuim van het OM. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de machtiging tot het tappen van de telefoon van de verdachte onterecht was afgegeven, maar het Hof oordeelde dat het nadeel voor de verdachte beperkt was en dat dit verdisconteerd zou worden in de straf. De raadsman betoogde ook dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, maar het Hof verwierp dit verweer. Het Hof achtte de verdachte schuldig aan de feiten 1, 2 en 3, maar sprak hem vrij van feit 4, omdat het bewijs daarvoor onrechtmatig was verkregen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen en mishandelingen van een politieambtenaar, wat leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier maanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002338-09
Parketnummers: 09-758274-08 en 09-900881-07 (TUL)
Datum uitspraak: 20 september 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 april 2009 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 september 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2008 te 's-Gravenhage een medewerker van de politie Haaglanden, [bureau] (met voornamen [voornamen] en met kledingnummer [nummer]), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven van die politiemedewerker en/of de echtgenote en/of zoon en/of dochter van die politiemedewerker gericht, althans met zware mishandeling en/of verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde medewerker van de politie en/of diens echtgenote dreigend twee, althans een metalen voorwerp(en) getoond en of met dit/deze voorwerp(en) gezwaaid en/of die politiemedewerker en/of diens echtgenote gevolgd en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga je vrouw verkrachten en vervolgens dood maken en je dochter pak ik ook, die ga ik ook verkrachten en doodmaken en/of ik ga je vrouw en dochter neuken en/of ik maak je 's-nachts dood" en/of dat hij, verdachte, langzaam een mes in in de rug van die politiemedewerker zou steken en/of dat hij, verdachte, de zoon van die politiemedewerker zou doodsteken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 23 september 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten een medewerker van de politie Haaglanden, [bureau] met voornamen [voornamen] en met kledingnummer [nummer]), met twee, althans een hand(en) in de zij, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of met kracht (met zijn, verdachtes schouder) tegen die medewerker van de politie is aangelopen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 1 juni 2008 te 's-Gravenhage een medewerker van de politie, [bureau] (met voornamen [voornamen] en met kledingnummer [nummer]), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven van die politiemedewerker en/of diens echtgenote en/of dochter gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde politiemedewerker en/of diens echtgenote dreigend de woorden toegevoegd: "ik pak je nog wel" en/of dat hij, verdachte, die poliemedewerker dood zou maken en/of dat hij, verdachte, de strot van die politiemedewerker zou afsnijden en/of dat hij, verdachte, de vrouw en dochter van die politiemedewerker zou vermoorden,althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 25 september 2008 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie II, te weten (vier busjes) pepperspray en/of een stroomstootwapen (merk Walther) voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 201 dagen, met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging en omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Het hof overweegt ambtshalve dat, hoewel het openbaar ministerie niet tijdig een appelschriftuur heeft ingediend, het hof niet gebruik zal maken van de mogelijkheid het openbaar ministerie op grond van artikel 410 jo 416, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, nu naar 's hofs oordeel het belang van de strafzaak, met name gelet op de ernst van de blijkens het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tegen de verdachte gerezen verdenking, zodanig is dat dat belang behoort te prevaleren boven het belang van sanctionering van het geconstateerde verzuim.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu er ten onrechte een machtiging is afgegeven tot het tappen van de telefoon van de verdachte.
Het hof overweegt ter zake als volgt.
Of de rechter-commissaris tot zijn oordeel omtrent de machtiging heeft kunnen komen, kan het hof slechts marginaal toetsen.
Het hof constateert dat de bedoelde machtiging is gebaseerd op de verdenking dat de verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan de overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en van artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM).
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de machtiging onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden die een verdenking op grond van artikel 26, eerste lid, van de WWM konden rechtvaardigen. Die verdenking had dan ook niet aan de machtiging ten grondslag mogen worden gelegd.
Voorts is het hof van oordeel dat de enkele verdenking van overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ook bezien in het licht van de concrete omstandigheden van het geval, onvoldoende grond vormt om te kunnen spreken van een ernstige inbreuk op de rechtsorde als bedoeld in artikel 126m, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Deze verdenking was dan ook ontoereikend om de machtiging zelfstandig te kunnen dragen. Het hof is dan ook met de raadsman van oordeel dat de bedoelde machtiging ten onrechte is afgegeven.
Het vorenoverwogene leidt naar het oordeel van het hof evenwel niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, zoals door de raadsman bepleit. Hoewel artikel 126m Sv een groot belang beoogt te beschermen (het privacybelang) merkt het hof op dat de verdachte slechts één dag is getapt, waarna de verdachte kon worden opgespoord en aangehouden. Hierna is de tap direct stopgezet. Naar 's hofs oordeel is daarmee het nadeel dat de verdachte door de afgegeven machtiging heeft ondervonden beperkt gebleven.
Dit beperkte nadeel zal door het hof evenwel verdisconteerd worden bij de oplegging van de straf.
Gevoerd verweer met betrekking tot de nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de inleidende dagvaarding ter zake het onder 1 tenlastegelegde nietig behoort te worden verklaard, omdat de onder dit feit tenlastegelegde handelingen onderdeel van één gelijktijdig handelen lijken, terwijl daar geen sprake van is.
Naar het oordeel van het hof voldoet de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van het hof is de dagvaarding ter zake van het onder 1 tenlastegelegde voldoende feitelijk en begrijpelijk, tegen de achtergrond van de inhoud van het onderhavige strafdossier. Niet is gebleken dat de verdachte niet begrijpt, dan wel niet op de hoogte is van hetgeen hem wordt verweten en dat hij zich derhalve niet behoorlijk zou kunnen verdedigen tegen dit verwijt.
Het hof verwerpt het verweer.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige]
Het hof is anders dan de raadsman en met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige] wel degelijk betrouwbaar zijn, omdat haar verklaringen op essentiële punten overeenstemmen met de verklaringen van [aangever].
Vrijspraak
De raadsman heeft gesteld dat het bewijs ter zake van feit 4 moet worden uitgesloten omdat bij verdachte een onrechtmatige doorzoeking heeft plaatsgevonden.
Zoals het hof reeds hiervoor heeft overwogen was er ten tijde van het opsporingsonderzoek onvoldoende aanleiding voor een verdenking op grond van artikel 26, eerste lid, van de WWM. Derhalve was er eveneens sprake van onvoldoende grond om op basis van artikel 49 van de Wet wapens en munitie de woning van de verdachte te doorzoeken. Het verkregen bewijs is derhalve onrechtmatig verkregen en dient voor het bewijs te worden uitgesloten.
Nu dit bewijsmateriaal wordt uitgesloten, is er onvoldoende wettig bewijs in het dossier voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen. Derhalve behoort de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 september 2008 te 's-Gravenhage een medewerker van de politie Haaglanden, [bureau] (met voornamen [voornamen] en met kledingnummer [nummer]), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven van die politiemedewerker en de echtgenote en zoon en dochter van die politiemedewerker gericht immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde medewerker van de politie metalen voorwerpen getoond en met deze voorwerpen gezwaaid en die politiemedewerker gevolgd en dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga je vrouw verkrachten en vervolgens dood maken en je dochter pak ik ook, die ga ik ook verkrachten en doodmaken en dat hij, verdachte, langzaam een mes in de rug van die politiemedewerker zou steken en dat hij, verdachte, de zoon van die politiemedewerker zou doodsteken;
2.
hij op 23 september 2008 te 's-Gravenhage opzettelijk tegen een persoon (te weten een medewerker van de politie Haaglanden, [bureau] met voornamen [voornamen] en met kledingnummer [nummer]), met kracht is aangelopen, waardoor pijn heeft ondervonden;
3.
hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 1 juni 2008 te 's-Gravenhage een medewerker van de politie, [bureau] (met voornamen [voornamen] en met kledingnummer [nummer]), heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde politiemedewerker dreigend de woorden toegevoegd: "ik pak je nog wel".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Feit 2.
Mishandeling.
Feit 3.
Bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de periode van 1 april 2008 tot en met 1 juni 2008 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten. Aldus handelende heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van die politieambtenaar. Ook het gezin van voornoemd ambtenaar heeft de gedragingen van de verdachte als zeer bedreigend ervaren. Bovendien getuigen deze feiten van bijzonder weinig respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft kennis genomen van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2010 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat hij al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Bij het bepalen van deze gevangenisstraf heeft het hof in die zin rekening gehouden met het hiervoor geconstateerde vormverzuim dat het hof zonder dit vormverzuim dezelfde onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben opgelegd als de rechtbank.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de van het vonnis deel uitmakende beslissing van de eerste rechter ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal worden bevestigd.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder nummer 3 en 4 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte, aangezien deze naar aanleiding van de onrechtmatige doorzoeking in de woning van de verdachte in beslag zijn genomen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 30 oktober 2007 onder parketnummer 09-900881-07 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering is gegrond.
Naar het oordeel van het hof zijn er, gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de verdachte, echter geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 3 en 4 aan verdachte.
Wijst de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 30 oktober 2007 onder parketnummer 09-900881-07 opgelegde voorwaardelijke straf af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. P.J. Wurzer en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2010.