ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7018

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.658.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling van twee minderjarigen

In deze zaak gaat het om de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige I] en [de minderjarige II]. De ouders, de vader en de moeder, hebben hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage, die op 15 juni 2010 de ondertoezichtstelling had uitgesproken. De ouders zijn van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, omdat er positieve ontwikkelingen zijn in de opvoeding en het gedrag van de minderjarigen. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg hebben echter betoogd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft vanwege aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen.

Tijdens de behandeling van de zaak op 10 november 2010 is de minderjarige [de minderjarige I] in raadkamer gehoord. De ouders hebben hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukken dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er zorgelijke ontwikkelingen zijn. De raad heeft echter aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige I], met name over zijn gedrag op school en de noodzaak van pedagogische ondersteuning. Voor [de minderjarige II] zijn de zorgen volgens de raad ook niet verdwenen, ondanks positieve signalen vanuit de school.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarigen ernstig worden bedreigd in hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid. De positieve ontwikkelingen en het gebrek aan actuele zorgen leiden tot de beslissing om de ondertoezichtstelling op te heffen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en heft de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen op, met ingang van de datum van deze beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.073.658/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-1471
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] op een verschillend adres,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. L.S.J. de Korte te ’s-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 14 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De raad heeft op 28 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft eveneens op 28 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 5 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en namens de raad: de heer R.C. van der Touw. Voorts is namens Jeugdzorg verschenen: de heer R. Grootes. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de ouders onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige I] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn – uitvoerbaar bij voorraad – de nader te noemen minderjarigen van 15 juni 2010 tot 15 juni 2011 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[de minderjarige I], geboren op [geboortedatum in] 1998 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige I], en
[de minderjarige II], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige II],
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, die bij de moeder verblijven. De vader heeft de minderjarigen erkend.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, (naar het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep.
4. De ouders stellen zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Zij voeren daartoe het volgende aan. De kinderrechter heeft ten onrechte overwogen dat er sprake is van zorgelijke ontwikkelingen die aandacht behoeven, ook al is een aantal in de onderzoeksrapportage gesignaleerde zorgpunten thans niet meer actueel. Voorts heeft de kinderrechter volgens de ouders ten onrechte overwogen dat door middel van de ondertoezichtstelling gewaarborgd moet worden dat een persoonlijkheidsonderzoek van [de minderjarige I] plaatsvindt alsmede een onderzoek naar de schaamtegevoelens van [de minderjarige II]. De ondertoezichtstelling is niet bedoeld om medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek en een onderzoek naar schaamtegevoelens af te dwingen. De ondertoezichtstelling wordt hier ingezet als een oneigenlijk middel. Bovendien gaat het om onderzoeken waarvan de noodzaak is gebaseerd op aannames waaraan de feitelijke grondslag ontbreekt.
Ter terechtzitting is namens de ouders aanvullend verklaard dat er onvoldoende betekenis wordt gehecht aan de positieve berichten over de ontwikkeling en het gedrag van de minderjarigen, welke onder andere afkomstig zijn van de leiding en de leerkrachten van de scholen van de minderjarigen. Er worden door de raad telkens opnieuw zorgen geformuleerd, waardoor een zware hypotheek wordt gelegd op de opbouw van een vertrouwensrelatie.
5. De raad stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. Hoewel er sprake is van een aantal positieve signalen rondom de ontwikkeling van de minderjarigen, is de raad van mening dat de ondertoezichtstelling nog steeds op zijn plaats is. Met betrekking tot [de minderjarige I] zijn de zorgen over zijn ontwikkeling nog niet geheel verdwenen. Zo heeft de gezinsvoogd recentelijk aan de raad laten weten dat er vanuit de school van [de minderjarige I] een handelingsplan is opgesteld en dat het ondertekenen van dit plan een voorwaarde voor de school is om met [de minderjarige I] door te gaan. Daarnaast sluit de opvoedingssituatie van [de minderjarige I] onvoldoende aan bij zijn behoeften zolang er geen pedagogische ondersteuning wordt geboden. Met betrekking tot [de minderjarige II] merkt de raad op dat weliswaar het zorgelijke gedrag rondom het uitkleden lijkt te zijn afgenomen, doch dat onduidelijk blijft waar dit gedrag vandaan komt. De raad maakt zich tevens zorgen over het slaapritme van [de minderjarige II] en is van mening dat pedagogische ondersteuning op dit punt nodig is. Volgens de raad dient de hulpverlening aan de ouders in een gedwongen kader te worden geboden, reeds omdat de raad zeer recentelijk van de gezinsvoogd heeft begrepen dat hij niet welkom was om met de ouders in gesprek te gaan. Daarnaast heeft het verleden laten zien dat de ouders niet openstaan voor de onderzoeken zoals die voor de minderjarigen zijn voorgesteld.
6. Jeugdzorg stelt zich eveneens op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. Er is weinig zicht op de thuissituatie van de minderjarigen, omdat de ouders niet openstaan voor en weinig vertrouwen hebben in contact met Jeugdzorg. Voorts weigeren de ouders hun medewerking te verlenen aan de door de raad voorgestelde onderzoeken. Naar aanleiding van het contact dat de gezinsvoogd heeft gehad met de medewerkers van de scholen van de minderjarigen is gebleken dat [de minderjarige I] de laatste week voor de herfstvakantie is geschorst. Teneinde te voorkomen dat [de minderjarige I] naar een andere school moet, is een handelingsplan opgesteld dat de ouders dienen te ondertekenen. Met [de minderjarige II] gaat het sinds dat zij van school is gewisseld steeds beter. Zij vindt het fijn om naar school te gaan en is niet meer zo vaak ziek. [de minderjarige II] doet goed mee met de gymnastiek. Van verlegenheid of schaamtegevoelens bij het uitkleden tijdens de gymnastiek is geen sprake meer. Een intern begeleider van de school van [de minderjarige II] is nog wel in gesprek met de moeder over het feit dat [de minderjarige II] tot nu toe niet met vriendinnetjes meegaat om te spelen en dat de moeder haar niet stimuleert om zelf vriendinnetjes mee naar huis te nemen.
7. Het hof overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het beroep tegen een ondertoezichtstelling dient het hof, conform artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, te onderzoeken of de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
[de minderjarige II]
8. Het hof acht onvoldoende aannemelijk dat [de minderjarige II] ernstig wordt bedreigd in haar zedelijke of geestelijke belangen dan wel haar gezondheid. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting constateert het hof dat er weinig zorgen bestaan omtrent de ontwikkeling van [de minderjarige II]. Zij gaat met plezier naar haar nieuwe school, ziet er verzorgd uit en is niet meer zo vaak ziek. Voorts voelt zij zich inmiddels veilig genoeg om zich met haar klasgenootjes om te kleden voor de gymles. Van schaamtegevoelens of verlegenheid is geen sprake meer. Nu het hof niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden waaruit een actuele ernstige bedreiging voor [de minderjarige II] zou blijken, wordt naar het oordeel van het hof thans niet voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling.
[de minderjarige I]
9. Ook met betrekking tot [de minderjarige I] acht het hof onvoldoende aannemelijk dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel zijn gezondheid. De raad heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende kunnen aangeven waarin de ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling is gelegen, anders dan door verwijzing naar het verleden en naar de toekomst, waarin zich respectievelijk zorgen hebben voorgedaan of zich nog problemen met betrekking tot zijn ontwikkeling zouden kunnen gaan voordoen. Voorts zijn de door de raad en Jeugdzorg genoemde zorgen niet nader geconcretiseerd. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat de ouders over de verdere invulling van het handelingsplan nog in gesprek zijn met de medewerkers van de school van [de minderjarige I], het [naam school]. De bedoeling is dat [de minderjarige I] groep acht bij deze school zal afronden. De ouders hebben ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat zij hun medewerking aan een ADHD-onderzoek zullen verlenen indien dit nodig is in verband met een te maken keuze voor het vervolgonderwijs van [de minderjarige I]. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige I] thans niet langer te rechtvaardigen is.
10. Het hof merkt ten overvloede nog op dat Jeugdzorg pas vier maanden na het uitspreken van de ondertoezichtstelling contact heeft gezocht met de ouders, zodat de meerwaarde van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen onduidelijk is. Het hof zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige I] en [de minderjarige II] met ingang van de datum van deze beschikking opheffen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij uitgesproken duur van de ondertoezichtstelling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige I], geboren op [geboortedatum in] 1998 te [geboorteplaats], en [de minderjarige II], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], met ingang van de datum van de onderhavige beschikking op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.