ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7020

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.220.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactregeling en kinderalimentatie in hoger beroep tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de contactregeling tussen de vader en de minderjarige, alsook de kinderalimentatie, zijn vastgesteld. De moeder verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen, met name de regeling omtrent de haal- en brengregeling, de verdeling van de kerstdagen en de ingangsdatum van de kinderalimentatie. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de zaak op 20 oktober 2010 mondeling behandeld, waarbij beide ouders aanwezig waren met hun advocaten.

Het hof overweegt dat de rechtbank eerder heeft bepaald dat de vader € 52,- per maand dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat deze bijdrage verhoogd moet worden, maar het hof laat deze vermeerdering buiten beschouwing omdat de moeder haar verzoek niet voldoende heeft onderbouwd. De moeder heeft geen grief ingediend tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vader, waardoor deze in hoger beroep als onbestreden vaststaat.

Wat betreft de contactregeling oordeelt het hof dat de huidige regeling, waarbij de minderjarige om de beurt bij de ouders verblijft, in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft argumenten aangedragen voor een wijziging van de regeling, maar het hof oordeelt dat deze niet zwaarwegend genoeg zijn om de bestaande regeling te wijzigen. De moeder heeft ook gegriefd tegen de ingangsdatum van de kinderalimentatie, maar het hof oordeelt dat de rechtbank deze terecht heeft vastgesteld op 21 april 2008. De behoefte van de minderjarige is vastgesteld op € 196,- per maand, en het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om haar aandeel in de kosten te voldoen. Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking voor zover deze betreft de regeling omtrent de verdeling van de kerstdagen, maar bekrachtigt de overige onderdelen van de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.049.220/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-3081
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Faouzi te Zoetermeer,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Zeewolde.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 november 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 augustus 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 31 december 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 7 december 2009 en op 8 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 1 december 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 20 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. M.F.L. Beckand, kantoorgenoot van mr. L. Faouzi te Zoetermeer, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat voortaan de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2002 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
Voorts is bepaald dat:
- de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader zal zijn:
- één weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vader de minderjarige aan het begin van het contactmoment bij de moeder ophaalt en de moeder de minderjarige aan het eind van het contactmoment bij de vader ophaalt;
- tijdens de oneven jaren: de eerste drie weken van de zomervakantie, de eerste week van de kerstvakantie en de tweede week van de meivakantie;
- tijdens de even jaren: de laatste drie weken van de zomervakantie, de tweede week van de kerstvakantie en de eerste week van de meivakantie;
- tijdens de oneven jaren: op eerste kerstdag;
- tijdens de even jaren: op tweede kerstdag;
- de minderjarige om het jaar oud en nieuw bij de vader zal vieren;
- de minderjarige tijdens de herfstvakantie bij de vader zal zijn en tijdens de voorjaarsvakantie bij de moeder zal zijn;
- dat in het belang van de minderjarige de afspraak zal gelden dat zij aanwezig zal zijn bij de verjaardag van de vader, de moeder, de partners van de vader en de moeder, alsmede de ouders van beide partijen (dan wel bij de verjaardag van de ouders van de nieuwe partner van de vader);
- de minderjarige op vaderdag bij de vader zal zijn en op moederdag bij de moeder;
- de minderjarig in de oneven jaren het sinterklaasfeest bij de vader zal vieren en in de even jaren bij de moeder;
- de minderjarige in de oneven jaren, indien zij niet op vakantie is met de familie van de moeder, haar verjaardag zal vieren bij de vader;
- de vader de minderjarige elke woensdagavond om 19.00 uur mag bellen.
Tevens is bepaald dat de vader, met ingang van 21 april 2008, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de moeder zal betalen een bedrag van € 52,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Gelet op de wettelijke terminologie zal het hof in deze zaak daar waar partijen de term “omgang” hanteren, deze opvatten in de betekenis van “toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, in het hierna volgende eenvoudigheidshalve aangeduid met het begrip contact of contactregeling.
2. In geschil zijn de contactregeling tussen de vader en de minderjarige en de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze betreft de haal- en brengregeling, de verdeling van de kerstdagen en oud en nieuw, de ingangsdatum van de kinderalimentatie en de bepaling van het aandeel van de moeder in de behoefte van de minderjarige en, (naar het hof begrijpt:) in zoverre opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de vader de minderjarige aan het begin van ieder contactmoment bij de moeder ophaalt en haar aan het eind van ieder contactmoment weer bij de moeder terugbrengt;
- te bepalen dat de kerstvakantie bij helfte over de partijen wordt verdeeld waarbij de minderjarige tijdens de oneven jaren de eerste week bij de vader zal doorbrengen, evenals eerste en tweede kerstdag en de even jaren de tweede week van de kerstvakantie, evenals oud en nieuw;
- te bepalen dat de door de vader te betalen kinderalimentatie zal ingaan per 1 december 2006;
- het aandeel van de moeder in de behoefte van de minderjarige op nihil te stellen.
4. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van het geding.
Contactregeling
5. De moeder betwist in haar eerste grief dat het redelijk is dat de vader aan het begin van ieder contactmoment de minderjarige bij haar ophaalt en zij op haar beurt de minderjarige aan het einde van ieder contactmoment weer ophaalt bij de vader. In haar tweede grief betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de vakantiedagen zodanig heeft verdeeld dat de minderjarige ieder jaar gedurende de kerstdagen en oud en nieuw zowel bij de moeder als bij de vader verblijft. Zij licht deze grieven als volgt toe. In tegenstelling tot de vader beschikt de moeder niet over een eigen auto, zodat zij afhankelijk is van derden om de minderjarige bij de vader op te halen. Daarnaast heeft de moeder een jong kindje uit haar huidige relatie, zodat het niet haalbaar is om met het openbaar vervoer te reizen. Daarbij komt dat de vader ervoor heeft gekozen om te verhuizen naar [woonplaats], waardoor de fysieke afstand tussen partijen aanzienlijk is vergroot. Voorts is de moeder niet voldoende financieel draagkrachtig om de kosten, welke gemoeid zijn met het halen en brengen van de minderjarige, te dragen. Volgens de moeder dient dan ook het halen en brengen voor rekening van de vader te komen. Met betrekking tot de verdeling van de feestdagen merkt de moeder op dat zij deze verdeling niet in het belang van de minderjarige acht, aangezien zij steeds heen en weer moet reizen tussen beide ouders.
6. De vader stelt zich met betrekking tot de eerste grief op het standpunt dat er door middel van de door de rechtbank vastgestelde regeling van het halen en brengen van de minderjarige rekening wordt gehouden met de situaties van beide ouders en dat deze regeling ook de meest gewenste en redelijke regeling is. De vader beschikt, in tegenstelling tot hetgeen de moeder betoogt, niet over een eigen auto. Daarbij komt dat de minderjarige te kennen heeft gegeven de huidige haal- en brengregeling als prettig te ervaren. Met betrekking tot de tweede grief merkt de vader op dat de regeling omtrent de kerstdagen gehandhaafd moet worden. Hij stelt het op prijs de minderjarige tijdens één van die dagen bij zich te hebben.
7. Het hof overweegt als volgt met betrekking tot beide grieven. Voor zover de moeder verzoekt de kerstvakantie (en niet ook beide kerstdagen) bij helfte te verdelen, is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat zij gedurende de kerstvakantie zo lang mogelijk aaneengesloten bij beide ouders kan verblijven. Om die reden zal het hof het verzoek van de moeder toewijzen. Ten aanzien van oud en nieuw verzoekt de moeder naar het oordeel van het hof geen wijziging van de bestreden beschikking, nu het hof de tweede week van de kerstvakantie in het dictum van de bestreden beschikking verstaat als tweede week van de kerstvakantie met inbegrip van oud en nieuw. Voorts is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde regeling omtrent het halen en brengen van de minderjarige een evenwichtige verdeling van de ouderlijke verantwoordelijkheid inhoudt. De moeder heeft weliswaar feiten en omstandigheden naar voren gebracht die naar haar mening zouden moeten leiden tot een wijziging van deze verdeling, maar de vader heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Alles afwegende acht het hof de argumenten van de moeder niet zodanig zwaarwegend van aard dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling wijziging behoeft.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum kinderalimentatie
8. De moeder betoogt in haar derde grief dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum voor de kinderalimentatie heeft bepaald op 21 april 2008. De moeder stelt dat zij de vader in 2006 heeft aangeschreven en hem heeft gewezen op zijn onderhoudsverplichting. De vader had dan ook vanaf dat moment er rekening mee kunnen en moeten houden dat hij kinderalimentatie verschuldigd was, waarvoor hij een reserve had kunnen treffen.
9. De vader heeft dit gemotiveerd bestreden. De vader stelt onder meer dat hij in de periode voorafgaand aan 21 april 2008 op incidentele basis kosten voor de minderjarige heeft gemaakt, met name aan kleding en schoeisel.
10. Het hof ziet in de stelling van de moeder geen reden om een eerdere ingangsdatum te bepalen dan de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum. Het hof is van oordeel dat de vader vanaf het moment waarop de moeder hem heeft aangeschreven in verband met de onderhoudsverplichting nog geen rekening kon houden met een concrete door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, nu partijen het niet eens waren over de hoogte van die bijdrage en de moeder nog geen verzoekschrift terzake bij de rechtbank had ingediend. De derde grief van de moeder faalt derhalve.
Behoefte
11. De behoefte van de minderjarige staat als niet weersproken vast en bedraagt € 196,- per maand.
Aandeel van de moeder in de kosten van de minderjarige
12. In haar vierde grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij in staat zou zijn om haar aandeel van € 76,- per maand te voldoen in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige. Zij licht deze grief als volgt toe. Met een inkomen van € 900,- netto per maand bevindt de moeder zich onder de huidige bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 907,- netto per maand, zodat zij net niet in staat is om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien en derhalve ook niet in staat dient te worden geacht om haar aandeel te voldoen in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige.
13. De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
14. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige ten laste van de vader vastgesteld op € 52,- per maand. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat de vader een hogere bijdrage dient te voldoen. Nu de moeder haar verzoek ter zitting niet heeft onderbouwd en de vader daartegen reeds om die reden geen verweer heeft kunnen voeren, zal het hof de vermeerdering van het verzoek van de moeder ter zitting buiten beschouwing laten.
Het beroepschrift richt zich enkel tegen het door de rechtbank vastgestelde aandeel van de moeder in de kosten van de minderjarige. Het hof constateert dat de moeder aan haar grief geen andere conclusie heeft verbonden dan dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het aandeel van de moeder op nihil moet worden vastgesteld. Met name heeft de moeder geen grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht en de daaruit voortvloeiende bijdrage van de vader, zodat deze in hoger beroep als onbestreden vaststaan. Gelet op de vastgestelde behoefte van de minderjarige zal de vader, ook bij een verlaging van het eigen aandeel van de moeder, geen hogere bijdrage verschuldigd zijn. Het hof komt in deze situatie dus niet toe aan het bepalen van het eigen aandeel van ieder in de kosten die op basis van de behoefte van de minderjarige gedragen zouden moeten worden. De grief van de moeder wordt derhalve verworpen.
Kostenveroordeling
15. Het hof ziet geen reden de moeder te veroordelen in de kosten van het geding en zal derhalve het daartoe strekkende verzoek van de vader afwijzen.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betreft de regeling omtrent de verdeling van de kerstdagen, inhoudende dat de vader de minderjarige tijdens de oneven jaren op eerste kerstdag en tijdens de even jaren op tweede kerstdag bij zich heeft, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de kerstvakantie bij helfte tussen de partijen wordt gedeeld waarbij de minderjarige:
- tijdens de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de vader zal doorbrengen, met inbegrip van eerste en tweede kerstdag, en;
- tijdens de even jaren de tweede week van de kerstvakantie bij de vader zal doorbrengen, met inbegrip van oud en nieuw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.