Rolnummer: 22-005397-09
Parketnummer: 10-600208-08
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1957,
thans gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem, te Veenhuizen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1: hij op of omstreeks 31 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 17 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2: hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 16 februari 2009, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) meermalen althans eenmaal (telkens)
- één of meer (versluierde) (telefoon)gesprekken en/of
emailberichten gevoerd met betrekking tot het invoeren van cocaïne met behulp van één of meer koeriers die per vliegtuig naar Nederland dienden te reizen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (een) geldbedrag(en) ter beschikking gesteld en/of in ontvangst genomen en/of overgemaakt naar Equador in verband met de aanschaf en/of het/de transport(en) cocaïne en/of
- documenten betreffende koeriers voorhanden gehad en/of documenten betreffende de vluchtgegevens van koeriers voorhanden gehad en/of
- (een) perso(o)n(en) (potentiële koeriers) benaderd en/of laten benaderen om cocaïne te vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de teruggave aan de verdachte gelast van het onder hem in beslag genomen geldbedrag ad. € 3.644,15.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte, die niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, de hem verweten gedragingen in Nederland heeft gepleegd, noch, gegeven de - beperkte - uitbreiding van de Nederlandse rechtsmacht in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, dat de hem verweten gedragingen noodzakelijkerwijs betrekking hebben gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, zodat het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande dat aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd dat hij zich - kort gezegd - meermalen althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 16 februari 2009 "te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland", al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. De verdachte wordt mitsdien vervolgd voor (een) feit(en) die/dat blijkens de tenlastelegging in Nederland zijn/is gepleegd, zodat de rechtsmacht van Nederland (ook) ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht gegeven is. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: hij op 31 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 16 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2: hij op tijdstippen in de periode van 20 december 2008 tot en met 16 februari 2009, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en verdachtes mededaders meermalen telkens
- (versluierde) (telefoon)gesprekken gevoerd met betrekking tot het invoeren van cocaïne met behulp van één of meer koeriers die per vliegtuig naar Nederland dienden te reizen en/of
- (een) geldbedrag(en) ter beschikking gesteld en/of in ontvangst genomen en/of overgemaakt naar Ecuador in verband met de aanschaf en/of het transport van cocaïne
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en - voor zover ter voorbereiding en/of bevordering daarvan begaan - het onder 2 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde voor het overige:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing inzake het in beslag genomen geldbedrag, en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen op 31 december 2008 ongeveer 16 kilogram cocaïne vanuit Ecuador in Nederland ingevoerd, waarbij Schiphol als transitluchthaven voor de koerier [koerier] heeft gefungeerd. Daarenboven heeft de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen - naast de voorbereiding en/of bevordering van vorenbedoeld transport - schuldig gemaakt aan de voorbereiding en/of bevordering van nog een zestal andere internationale transporten van cocaïne, waarvan er twee op 21 december 2008 richting Nederland hadden moeten vertrekken, één op 2 januari 2009, één in de periode van 1 tot en met 3 februari 2009 en tenslotte nog twee op achtereenvolgens 14 en 15 februari 2009.
De verdachte is bij een en ander hoofdzakelijk opgetreden als contactpersoon van enerzijds de veelal in Spanje verblijvende medeverdachte [medeverdachte 1], die zijnerzijds onder meer de contacten met één of meer medeverdachten in Ecuador onderhield, en anderzijds medeverdachten in Nederland, waaronder de medeverdachte [medeverdachte 2], die enkele malen een rol heeft vervuld bij het bijeenbrengen van de gelden, benodigd voor de (voorgenomen) aanschaf en/of het (voorgenomen) transport van de cocaïne, en die klaarblijkelijk, gezien het feit dat hem blijkens de bewijsmiddelen enkele malen gegevens zijn toegespeeld omtrent de koerier en/of de transitvlucht waarmee de (voorgenomen) invoer gerealiseerd diende te worden, (één van) degene(n) is geweest die - direct dan wel indirect - in contact heeft gestaan met medewerkers van Schiphol die uit hoofde van hun functie de mogelijkheid hadden om de cocaïne ongemerkt van boord te halen en langs de douane te brengen. De verdachte heeft daarnaast onder meer ook een enkele keer bemoeienis gehad met het overmaken van gelden naar Ecuador, bestemd voor de (voorgenomen) aanschaf en/of het (voorgenomen) transport van cocaïne.
De verdachte vormde aldus een wezenlijke schakel bij de onder 1 bewezen verklaarde invoer en de onder 2 bewezen verklaarde, in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde handelingen.
Cocaïne is een voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne is daarnaast bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande, door verslaafden gepleegde vormen van criminaliteit en de door hen veroorzaakte overlast. De verdachte is daaraan geheel voorbijgegaan en heeft klaarblijkelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2010 is de verdachte bovendien eerder onherroepelijk tot een niet onaanzienlijke, deels voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld, onder meer voor het plegen van een soortgelijk feit als thans onder 2 bewezen verklaard. Die veroordeling heeft hem er kennelijk niet
van kunnen weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is, dat alles overwegende en mede vanuit een oogpunt van algemene preventie, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden in deze in beginsel een passende en geboden strafrechtelijke reactie is. Gelet evenwel op het feit dat het hoger beroep op 20 oktober 2009 is ingesteld en de stukken van het geding eerst op 23 juni 2010 ter griffie van het hof zijn binnengekomen, is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met ongeveer twee maanden overschreden, reden waarom het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden zal opleggen.
Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag ad. € 3.644,15 op één van de gronden, genoemd in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht, voor verbeurdverklaring vatbaar is. Het hof zal dan ook de teruggave van dit geldbedrag aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
57 (zevenenvijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van een geldbedrag van € 3.644,15 aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2010.
Mr. L.A.J.M. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.