GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.072.173/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-536
[verzoekster]
thans verblijvende te [verblijfplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
2. [belanghebbende],
wonende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 17 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 27 september 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 12 november 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 17 november 2010 is de zaak mondeling behandeld gelijktijdig met de zaak bekend onder zaaknummer 200.072.751. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, de advocaat van de moeder, namens Jeugdzorg: mevrouw M. van der Weyden en namens de raad: de heer M.C. Dors. De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, machtiging verleend om de minderjarige met ingang van 21 juni 2010 in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 3 maart 2011. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verleende machtiging om de minderjarige met ingang van 21 juni 2010 in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 3 maart 2011.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van Jeugdzorg af te wijzen en de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg met onmiddellijke ingang te beëindigen, althans met ingang van een datum door het hof in goede justitie te bepalen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. In haar eerste grief stelt de minderjarige dat het niet in haar belang is dat de rechtbank machtiging heeft verleend om haar in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven. De minderjarige stelt in haar tweede grief, zo begrijpt het hof, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de criteria van artikel 29b lid 3 Wet op de Jeugdzorg is voldaan. Uit de stukken komt volgens de minderjarige naar voren dat de problemen die zij in haar opgroei ondervindt niet rechtvaardigen dat zij in gesloten jeugdzorg wordt geplaatst. In haar derde grief stelt de minderjarige dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar positieve ontwikkeling. Tot slot stelt de minderjarige in haar vierde grief dat de noodzaak tot een gesloten plaatsing niet voortvloeit uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper.
Ter terechtzitting heeft de minderjarige betoogd dat het goed met haar gaat, ondanks het feit dat haar moeder is gedetineerd in [land]. Het weekendverlof bij haar tante, waar Jeugdzorg haar vanaf de kerstvakantie wil plaatsen, verloopt volgens de minderjarige goed. Voorwaarde voor de plaatsing bij tante is dat zij direct na de kerstvakantie met een schoolopleiding kan beginnen. De minderjarige wil graag starten met de opleiding Helpende Zorg & Welzijn op MBO 2 niveau aan het [naam school] te [plaats school]; die opleiding begint evenwel in februari 2011 en de minderjarige wordt alleen toegelaten tot die opleiding als zij het examen van haar huidige AKA-opleiding op 26 november 2010 haalt. De minderjarige heeft haar verzoek ter zitting gewijzigd in die zin dat zij primair verzoekt om beëindiging van de machtiging tot gesloten jeugdzorg per 26 november 2010 en subsidiair om beëindiging van deze machtiging per de datum dat de rechtbank Rotterdam heeft voorzien in de voorlopige voogdij. Ze voert daartoe aan dat ze de gelegenheid wil hebben om te wennen bij haar tante alvorens met haar opleiding te starten. Verder wil ze een bijbaantje gaan zoeken en zich voorbereiden op haar nieuwe opleiding.
5. Jeugdzorg is ten aanzien van de eerste grief van mening dat de minderjarige op haar plaats is in de gesloten jeugdzorg, zodat ze daar onder andere kan leren om te gaan met het gezag van anderen. Ten aanzien van de tweede grief stelt Jeugdzorg, zo begrijpt het hof, dat wel degelijk aan de criteria van artikel 29b lid 3 Wet op de Jeugdzorg is voldaan. Met betrekking tot de derde grief stelt Jeugdzorg dat de minderjarige het op de Hoenderloo Groep redelijk goed doet, maar nog wel af en toe liegt en manipuleert. Ten aanzien van de vierde grief is Jeugdzorg van mening dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper helder is onderbouwd, waarbij duidelijk wordt aangegeven dat het gedrag van de minderjarige in een vrijwillig kader niet doorbroken zal worden. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg nogmaals benadrukt dat er ten tijde van de plaatsing van de minderjarige ernstige opgroeiproblemen waren en bij Jeugdzorg grote zorgen over de minderjarige. Ze heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, die samenhangt met het feit dat de moeder nu buiten beeld is. Jeugdzorg stelt dat, bij de plaatsing bij tante, een vaste dagbesteding van doorslaggevend belang is voor de minderjarige, om te voorkomen dat zij in een gat valt. Er is gekozen voor een geleidelijke opbouw in het verlof naar de tante van de minderjarige om te kijken hoe dit gaat.
6. De raad heeft ter terechtzitting verklaard dat inmiddels bij de rechtbank een verzoek is ingediend om Jeugdzorg te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige, nu de moeder - die alleen met het gezag is belast – langdurig in [land] gedetineerd lijkt te zijn. Nog niet bekend is wanneer dit verzoek ter zitting zal worden behandeld.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b, derde lid van de Wet op de gesloten jeugdzorg kan een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, is het hof van oordeel dat er nog teveel signalen zijn die aan beëindiging van de machtiging tot gesloten jeugdzorg in de weg staan. Vast staat dat de minderjarige ten tijde van de bestreden beschikking ernstige opgroeiproblemen vertoonde, die zich uitten in forse gedragsproblemen. Zij was zelfbepalend en kon niet omgaan met autoriteit, wat zich uitte in geweld naar haar moeder en halfzusjes en veelvuldig spijbelgedrag. Bovendien is de minderjarige tweemaal uit een crisisopvang verwijderd omdat ze zich niet aan de regels hield. Gebleken is dat het thans beter gaat met de minderjarige en dat zij, mede door haar eigen inzet, is gebaat bij haar verblijf in de Hoenderloo Groep. Jeugdzorg heeft ter zitting benadrukt dat structuur in de vorm van een dagbesteding voor de minderjarige noodzakelijk is en dat het verlof van de minderjarige naar haar tante geleidelijk dient te worden opgebouwd, welk standpunt het hof deelt. Hoewel het hof ziet dat de minderjarige een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, is niet, althans onvoldoende, gebleken dat de zorgen die er waren ten tijde van de bestreden beschikking thans niet meer bestaan. Jeugdzorg heeft als voorwaarde gesteld dat de minderjarige eerst haar nieuwe school moet regelen. In de tussentijd is niet duidelijk of zij eind november 2010 haar examen bij de Hoenderloo Groep met succes zal afronden. Gelet op de problematische voorgeschiedenis, de nog beperkte duur van de machtiging en het traject van Jeugdzorg voor een geleidelijke opbouw van de verlofregeling, is het hof van oordeel dat de machtiging noodzakelijk blijft om te voorkomen dat de minderjarige zich de komende tijd aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken. In het belang van de minderjarige dient de bestreden beschikking derhalve te worden bekrachtigd. Hetgeen overigens door de minderjarige naar voren is gebracht, brengt hierin geen verandering.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Kamminga en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.