ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7305

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.068-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Stille
  • J. Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in kosten verzorging en opvoeding van minderjarige; behoefte en draagkracht in kinderalimentatie

In deze zaak gaat het om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, die door de vader aan de moeder moet worden betaald. De vader, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Dordrecht, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De moeder heeft in incidenteel appel verzocht om de kinderalimentatie te verhogen. De minderjarige is geboren in 1999 en de vader heeft een nieuwe gezinssituatie die van invloed is op zijn draagkracht. Het hof hanteert een draagkrachtpercentage van 45% voor de vader, in plaats van de gebruikelijke 70%, en houdt geen rekening met de andere kinderen van de ouders of de bijdrage van de moeder voor haar jongste kind.

De vader heeft een inkomen van € 55.964 bruto per jaar, terwijl de moeder een uitkering ontvangt. Het hof stelt de behoefte van de minderjarige vast op € 440 per maand, en de draagkracht van de vader op € 758 per maand. De vader heeft de verplichting om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige, en het hof bepaalt dat de vader met ingang van 1 oktober 2008 € 440 per maand moet betalen, en met ingang van 1 maart 2009 € 379 per maand. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wijst het overige verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 september 2010
Zaaknummer : 200.048.068/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8553
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. van der Pluijm-de Jonge te Hooge Zwaluwe,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Oparyk te Leerdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 juli 2009 van de rechtbank Dordrecht (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder heeft op 23 december 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 8 februari 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 16 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door mr. M.C.J. Fleur, een kantoorgenoot van haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 1 oktober 2008 ten behoeve van de na te noemen minderjarige een alimentatie dient te betalen van € 260,-- per maand en voorts is bepaald dat de vader nog de achterstallige wettelijke indexering over de door hem betaalde bijdrage van € 200,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dient te voldoen, een en ander met ingang van 1 januari 2007 tot aan de hierboven genoemde datum van 1 oktober 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen.
3. De moeder voert verweer tegen het beroep van de vader en verzoekt het hof in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de hoogte van de door de vader te betalen kinderalimentatie en (naar het hof begrijpt: opnieuw beschikkende) de kinderalimentatie ten laste van de vader vast te stellen op € 497,-- met ingang van 22 juli 2009 (de datum van de beschikking van de rechtbank), dan wel met ingang van de datum van het indienen van het onderhavige verweerschrift tevens incidenteel appel, dan wel met ingang van de datum van de beschikking van het hof.
4. De vader verzet zich tegen het incidenteel appel van de moeder en verzoekt het hof de grieven van de moeder in incidenteel appel ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen.
5. Het hof zal eerst de eerste grief in incidenteel appel beoordelen nu dit de meest verstrekkende grief is.
Behoefte (kosten) van de minderjarige
6. De moeder stelt, in haar eerste grief in incidenteel appel, dat de rechtbank ten onrechte van een inkomen van de vader van € 2.592,60 per maand, exclusief vakantietoeslag, is uitgegaan. De moeder voert daartoe aan dat uit de door de vader overgelegde salarisspecificatie van november 2008 blijkt dat hij ook een dertiende maandvergoeding ad € 3.582,66 bruto ontving en dat dit inkomen, evenals de door de vader ontvangen bonus/winstuitkering, bij de behoefteberekening dient te worden betrokken zodat de behoefte van de minderjarige € 497,-- per maand bedraagt.
7. De vader betwist dat hij een dertiende maandvergoeding en/of een bonus/winstuitkering ontvangt en hij legt in dit kader loonspecificaties over. Voorts stelt de vader dat nu de moeder met haar nieuwe partner een kind heeft gekregen, voor de berekening van de behoefte dan ook dient te worden uitgegaan van de tabel ‘kosten van kinderen’ behorend bij twee kinderen.
8. Ten aanzien van de kosten van de minderjarige overweegt het hof als volgt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, nu het huidige netto inkomen van de vader hoger is dat het gezamenlijk netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen, dit hogere inkomen de maatstaf dient te zijn voor de bepaling van de kosten van de minderjarige. Beide partijen hebben ter zitting ingestemd met het voorstel van het hof om bij het vaststellen van de behoefte van de minderjarige voor het inkomen van de vader uit te gaan van de door hem overgelegde jaaropgave 2009 en het hof zal overeenkomstig die opgave voor de vader een inkomen van € 55.964,-- bruto per jaar in aanmerking nemen. Het hof passeert de stelling van de vader dat uit dient te worden gegaan van de tabel ‘kosten van kinderen’ behorend bij twee kinderen nu de huidige gezinssituatie van de moeder voor de bepaling van de behoefte van de minderjarige niet relevant is. Het hof gaat mitsdien uit van de tabel ‘kosten voor kinderen’ behorend bij één kind. Het daaruit voortvloeiende bedrag van de maandelijkse bijdrage bedraagt derhalve afgerond € 440,-- per maand. Door de vader is niet gegriefd tegen de behoefte zodat het hof de behoefte van de minderjarige zal vaststellen op € 440,--. Deze behoefte dient naar rato van de huidige draagkracht van partijen te worden verdeeld.
Draagkrachtvergelijking tussen beide ouders in het kader van de verdeling van de kosten (behoefte) van de minderjarige tussen beide ouders
9. Het hof stelt voorop dat, indien beide ouders na de scheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, in beginsel de kosten van de minderjarige over de ouders worden verdeeld naar rato van hun draagkracht, waarbij het hof de ouders als alleenstaande beschouwt en de daarbij behorende draagkrachtpercentages hanteert.
10. Ten aanzien van de vader is, in het kader van de voorrangsregel, neergelegd in artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, echter zijn nieuwe gezinssituatie van belang. De nieuwe gezinssituatie van de vader brengt in beginsel met zich dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de vader met ingang van 1 maart 2009 de norm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70% als uitgangspunt hanteert. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 17 is overwogen ten aanzien van de bijdrage van de nieuwe partner van de vader aan het gezinsinkomen zal het hof in deze zaak echter de gezinsnorm en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 45% hanteren over de gehele periode waarvoor kinderalimentatie wordt gevraagd.
Het hof zal voorts in dit verband geen rekening houden met de overige kinderen van de ouders en de door de moeder ten behoeve van haar jongste kind van haar nieuwe ex-partner ontvangen bijdrage van € 150,-- per maand. Het hof zal op die wijze het aandeel van beide ouders in de eerder vastgestelde kosten van de minderjarige bepalen.
11. Met betrekking tot de posten van de draagkrachtberekening die tussen partijen in geschil zijn, overweegt het hof als volgt.
Draagkracht moeder
Inkomen
12. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar draagkracht op € 288,-- per maand heeft gesteld. De moeder voert daartoe aan dat deze op nihil dient te worden gesteld, nu zij financieel gezien niet in staat is bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
13. De vader stelt - door de moeder gemotiveerd bestreden - dat de rechtbank ten onrechte van een verdiencapaciteit van de moeder is uitgegaan van 60%, nu van haar verwacht mag worden dat zij zich zal inzetten om een hoger inkomen te verwerven. Voorts stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de moeder samenwoont met een (nieuwe) partner met inkomen.
14. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet redelijk is om van de moeder te verwachten dat zij voor de volle tijd zal gaan werken nu zij de zorg voor twee, bij haar woonachtige, minderjarige kinderen heeft en zij voldoende heeft aangetoond sinds maart 2009 een uitkering krachtens de Ziektewet te ontvangen. Bij de berekening van de draagkracht van de moeder zal het hof, anders dan de rechtbank en zoals verzocht door de moeder, dan ook uitgaan van de werkelijke situatie van de moeder, inhoudende dat zij sinds maart 2009 een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt ten bedrage van € 239,74 netto per week, overeenkomend met € 1.038,87 netto per maand. Bij de bepaling van de draagkracht van de moeder houdt het hof overigens geen rekening met de nieuwe partner van de moeder, nu deze nieuwe partner wordt geacht in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
Lasten
15. Het hof gaat uit van de door de rechtbank berekende lasten, nu hiertegen geen grief is gericht.
16. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de moeder opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat de moeder geen enkele draagkracht heeft, zodat voor het bepalen van de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van de vader geen draagkrachtvergelijking behoeft te worden gemaakt. De kosten van de minderjarige zullen derhalve geheel door de vader moeten worden gedragen, voor zover zijn draagkracht zulks toelaat.
Draagkracht vader
Inkomen en niet betwiste lasten
17. Het hof gaat uit van voormeld inkomen van de vader van € 55.964,-- bruto per jaar. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met een bijdrage aan het gezinsinkomen van de nieuwe partner van de vader van € 450,-- netto per maand. Het hof neemt de gronden van de rechtbank daartoe over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daarbij nog dat wat er ook zij van de stellingen van de vader dat van zijn nieuwe partner niet gevergd kan worden dat zij geheel in haar eigen onderhoud kan voorzien, door hem niet, althans onvoldoende, is aangetoond dat zij in het geheel niet kan werken. Het hof zal evenals de rechtbank voorts rekening houden met de gebruikelijke heffingskortingen, met uitzondering van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, nu de vader, noch zijn partner, aan de voorwaarden voor deze heffingskorting voldoen. De eerste grief van de vader ten aanzien van dit punt slaagt derhalve.
Lasten
18. Het hof passeert het door de vader in zijn eerste grief gestelde dat door de rechtbank ten onrechte geen rekening is gehouden met de door de vader opgevoerde geldlening bij de Rabobank in verband met herinrichtingskosten nu deze kosten door de moeder gemotiveerd zijn betwist en de vader de kosten niet, althans onvoldoende, heeft aangetoond. Het hof zal voorts, evenmin als de rechtbank, rekening houden met de door de vader opgevoerde advocaatkosten, daar het hof van oordeel is dat deze kosten geen voorrang genieten boven de kinderalimentatie.
Omgang en omgangskosten
19. Ten aanzien van de tweede grief van de moeder in incidenteel appel, inhoudende dat nu de vader geen omgang heeft en daardoor geen omgangskosten ad € 30,-- per maand heeft, de draagkracht van de vader vermeerderd dient te worden met € 30,--, overweegt het hof als volgt. Nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader geen omgang met de minderjarige heeft, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de vader geen rekening houden met de omgangskosten van € 30,--, hetgeen echter niet betekent dat de draagkracht van de vader dan ook met € 30,-- per maand toeneemt zoals door de moeder is gesteld. Het hof acht het daarnaast begrijpelijk dat het draagvlak bij de vader tot betaling van kinderalimentatie minder is nu hij geen contact heeft met de minderjarige, echter dit ontheft de vader niet van zijn verplichting tot onderhoud van de minderjarige. De derde grief van de vader faalt derhalve.
20. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande en voor het overige uitgaande van de - onbetwiste - posten waarvan de rechtbank is uitgegaan, de draagkracht van de vader opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat van de draagkracht van de vader € 758,-- beschikbaar is voor kinderalimentatie.
21. Ten aanzien van de stelling van de vader, dat zijn draagkracht dient te worden verdeeld over vijf kinderen, te weten de drie kinderen van zijn partner, het kind van zijn partner en hemzelf en de minderjarige overweegt het hof als volgt. Nu de vader niet heeft betwist dat, zoals de moeder stelt, zijn partner voor haar drie kinderen van hun vader kinderalimentatie ontvangt, terwijl de oudste daarvan een baan heeft en in eigen levensonderhoud voorziet, zal het hof met deze kinderen geen rekening houden. Wel zal het hof rekening houden - met ingang van 1 maart 2009 - met het kind dat de vader samen met zijn nieuwe partner heeft, en de draagkracht van de vader derhalve verdelen over twee kinderen. Dit houdt in dat de vader over de periode met ingang van 1 oktober 2008 tot en met 28 februari 2009 draagkracht heeft voor een bijdrage van € 440,-- per maand ten behoeve van de minderjarige, en met ingang van 1 maart 2009 draagkracht voor een bijdrage van € 379,-- per maand. Het hof acht deze bijdragen in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Ingangsdatum
22. In zijn vijfde grief klaagt de vader over de ingangsdatum van de vastgestelde kinderalimentatie, welk door de moeder gemotiveerd is bestreden.
23. Het hof ziet in de stelling van de vader geen reden om van de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum af te wijken zodat de vijfde grief van de vader faalt.
Wettelijke indexering
24. De zesde grief van de vader, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij met ingang van 1 januari 2007 de achterstallige wettelijke indexering over het betaalde bedrag van € 200,-- dient te betalen, faalt nu ongeacht of de vader zich bereid heeft verklaard de achterstallige wettelijke indexering te voldoen, een en ander uit de wet voortvloeit.
25. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige met ingang van 1 oktober 2008 op € 440,-- per maand en met ingang van 1 maart 2009 op € 379,-- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Stille en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Wittich-De Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2010.