GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.072.186
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 10-328 en J1 RK 10-329
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de inrichting voor gesloten jeugdzorg [naam inrichting],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam,
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is opgeroepen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[de ouders],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna tezamen te noemen: de ouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 17 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft bij brief van 24 september 2010, met bijlagen, aan het hof medegedeeld dat de raad ter zitting aanwezig zal zijn en dan verweer zal voeren.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 3 september 2010, 14 september 2010 en 4 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 11 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, namens de raad: mevrouw A. Timmers, en namens Jeugdzorg: mevrouw P.C.A. Ruger. De ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Daarin is – uitvoerbaar bij voorraad – de minderjarige onder toezicht gesteld van Jeugdzorg voor de duur van één jaar en is een machtiging uithuisplaatsing verleend om de minderjarige in gesloten Jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 4 juni 2010 tot 4 april 2011.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige in een inrichting voor gesloten jeugdzorg.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt) voor zover het de verlening van de machtiging uithuisplaatsing in een inrichting voor gesloten jeugdzorg betreft en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij geplaatst wordt in een open inrichting in de omgeving van Rotterdam.
3. De minderjarige betwist in haar eerste grief – kort weergegeven – dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De minderjarige erkent dat zij problemen heeft, maar betwist dat zij zich aan vrijwillige hulpverlening onttrekt.
In haar tweede grief betoogt de minderjarige dat de rechtbank ten onrechte in haar beslissing de verdenking dat zij drugs zou gebruiken heeft meegewogen. De minderjarige stelt dat zij reeds geruime tijd drugsvrij is en dat zij geen onbeschermde wisselende seksuele contacten heeft. Daarnaast brengt de minderjarige naar voren dat haar moeder ernstig ziek is en dat zij zich heel verantwoordelijk voor haar moeder voelt, waardoor zij soms haar emoties niet de baas is. Verder ontkent zij dat zij verward is. De minderjarige betoogt voorts dat zij zou kunnen wonen in een kamer training traject, met ambulante zorg en begeleiding en dat zij van daaruit haar vervolgopleiding zou kunnen volgen.
In haar derde grief stelt zij dat de door Jeugdzorg ingezette beleidslijn, van plaatsing in een open setting, kamertraining, ambulante hulp/zorg en behandeling DOK, ten onrechte niet is gevolgd.
Ter terechtzitting heeft de minderjarige benadrukt dat zij door de gesloten plaatsing een jaar van haar opleiding zal moeten overdoen omdat het nog maar de vraag is of de certificaten die zij haalt op de huidige school, worden geaccepteerd door de school waar ze haar opleiding kan vervolgen als zij in een open instelling wordt geplaatst.
4. De raad heeft ter terechtzitting het beroep van de minderjarige bestreden. Gesteld is – onder meer – dat de minderjarige destijds gesloten is geplaatst omdat er veel zorgen waren. De minderjarige was een kwetsbaar kind dat al twee jaar behoorlijke gedragsproblemen had. Zij kon haar gevoelens moeilijk beheersen en geen weerstand bieden aan verkeerde vrienden.
Een gesloten plaatsing was geïndiceerd omdat de minderjarige zich onttrok aan de geboden zorg, de veiligheid van de minderjarige in het geding was en de minderjarige niet achter vrijwillige hulp stond. De raad is van mening dat het op dit moment beter gaat met de minderjarige en dat er toegewerkt kan worden naar plaatsing in een open instelling. Dit moet echter geleidelijk gebeuren om de minderjarige voor een terugval te behoeden.
5. Jeugdzorg stelt dat de behandelingscoördinator van de minderjarige heeft gezegd dat de kans op een terugval groot is als zij nu al in een open instelling zou worden geplaatst. Met de minderjarige dient nog te worden gewerkt – onder meer – aan het accepteren van gezag en aan rouwverwerking. De minderjarige heeft zelf ook nog twijfels over een meer open plaatsing. Jeugdzorg stelt dat de minderjarige bang is dat zij weer in aanraking komt met de verkeerde vrienden en is van mening dat een gesloten plaatsing nog steeds nodig is. De minderjarige heeft vooruitgang geboekt maar heeft meer tijd nodig voordat zij naar een open instelling gaat. Daarnaast is er op dit moment geen plaats in een open instelling zodat de minderjarige tussen wal en schip zal vallen indien de bestreden beschikking zou worden vernietigd. De kans op een terugval is dan groot.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b, derde lid van de Wet op de Jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming van het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
7. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, volgt naar het oordeel van het hof dat er ten tijde van het inleidende verzoek van de raad en daarna sprake is geweest van ernstige opgroei- en opvoedingsproblematiek bij de minderjarige, zelfs zodanig dat de ouders haar niet meer in hun gezin konden handhaven. Het hof maakt uit de verklaringen van de raad, Jeugdzorg en de minderjarige ter terechtzitting op dat het, mede door haar eigen inzet, thans beter gaat met de minderjarige en dat zij gebaat is bij voortzetting van haar verblijf in de instelling. Zowel door de raad als door Jeugdzorg wordt er op gewezen dat de vaardigheden die de minderjarige inmiddels heeft, nog niet voldoende zijn geïnternaliseerd en dat het risico bestaat op een terugval indien de geboden zorg voor, en de behandeling van de minderjarige wegvalt. Ook de minderjarige heeft ter terechtzitting laten doorschemeren dat zij bang is voor een terugval mocht de gesloten plaatsing worden beëindigd en de behandeling die zij nu krijgt wegvallen.
Het hof is van oordeel dat op dit moment nog een reële kans bestaat dat de minderjarige zich bij plaatsing in een open instelling aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken. Bij het ontbreken van een residentiële behandeling en structuur waarin het nieuwe gedrag kan beklijven, acht het hof het gevaar dat de minderjarige terugvalt in haar oude problematiek met alle gevolgen van dien, vooralsnog niet voldoende afgewend.
8. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf ook thans nog noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken, zodat plaatsing in gesloten jeugdzorg gecontinueerd dient te worden.
9. Hoewel zoals overwogen plaatsing in een open instelling thans niet opportuun is, is het, blijkens de verklaring van Jeugdzorg ter terechtzitting, de bedoeling om samen met de minderjarige toe te werken naar een plaatsing in een open instelling. Daarbij is gebleken dat zich voor de minderjarige op 1 februari 2011 een instroommogelijkheid voordoet bij de door haar gewenste opleiding. Om van deze mogelijkheid gebruik te maken, dient de minderjarige in een open instelling te verblijven.
Het hof acht het – mede gezien de positieve ontwikkeling die de minderjarige heeft doorgemaakt en voornoemde instroommogelijkheid – wenselijk dat met voortvarendheid wordt toegewerkt naar een plaatsing in een open setting. Het hof zal dan ook bepalen dat de plaatsing in gesloten jeugdzorg in ieder geval gecontinueerd dient te worden tot 22 januari 2011 en zal de beslissing over de periode vanaf 22 januari 2011 tot 4 april 2011 aanhouden tot een nadere zitting op 21 januari 2011 te 09.30 uur. De periode tot deze zitting dient door de raad te worden benut om (in samenspraak met Jeugdzorg) de mogelijkheden van een plaatsing van de minderjarige in een open instelling en eventuele alternatieven hiervoor te onderzoeken. Het hof zal dan ook bepalen dat de raad uiterlijk 7 januari 2011 het hof informeert of er nog is voldaan aan de voorwaarden voor een gesloten plaatsing van de minderjarige en wat de eventuele alternatieven zijn voor een gesloten plaatsing.
10. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover het de periode tot 22 januari 2011 betreft;
houdt voor de periode daarna iedere verdere beslissing aan tot de nadere mondelinge behandeling van 21 januari 2011 te 09.30 uur;
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor partijen, de advocaat van de minderjarige, Jeugdzorg en de ouders om te verschijnen op de mondelinge behandeling van 21 januari 2011 te 09.30 uur in één van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
’s-Gravenhage.
bepaalt dat de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam het hof uiterlijk 7 januari 2011 informeert als bedoeld in rechtsoverweging 9.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Dijk, van Nievelt en Roelvink, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.