ECLI:NL:GHSGR:2010:BO9662

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.538/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • K. Kamminga
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige: Beoordeling van het beroep van de vader zonder gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de kinderrechter, heeft geen gezag over de minderjarige en verzoekt de uithuisplaatsing te beëindigen en de minderjarige bij hem te plaatsen. De vader stelt dat de minderjarige niet is blootgesteld aan conflicten of geweld en dat hij een stabiele en veilige omgeving kan bieden. Hij is bereid om samen te werken met hulpverlening en heeft aangegeven dat hij in de toekomst gezamenlijk gezag wil aanvragen.

Jeugdzorg, de betrokken instantie, verzet zich tegen het verzoek van de vader. Zij wijzen op de problematische relatie tussen de ouders, de eerdere uithuisplaatsingen van de minderjarige en de emotionele en sociale problemen die zij heeft. Jeugdzorg concludeert dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de situatie en dat hij niet in staat is om de minderjarige de benodigde zorg en stabiliteit te bieden.

Het hof oordeelt dat de vader geen juridische basis heeft voor zijn verzoek, aangezien de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de minderjarige bij een andere partij dan de gezaghebbende ouder te plaatsen. Het hof wijst erop dat zelfs als de machtiging tot uithuisplaatsing zou vervallen, dit niet automatisch zou leiden tot plaatsing bij de vader. Het hof verwerpt het hoger beroep van de vader, waarmee de uithuisplaatsing van de minderjarige in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 november 2010
Zaaknummer : 200.071.538/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-1120 en JE RK 10-1121
[De vader],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.P.H. Sanders te Doetinchem,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk,
kantoor houdende te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De moeder], wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 4 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 mei 2010 van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 13 september 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 12 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 24 augustus 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg de heer J. Aandewiel en mevrouw E.M. Post.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen betrokkenen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, Jeugdzorg gemachtigd om de hierna te noemen minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 12 mei 2010 tot 12 mei 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 19 april 2010.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam minderjarige], geboren te [plaatsnaam] [in] 2001, hierna de minderjarige. De moeder oefent alleen het gezag over de minderjarige uit en de vader heeft haar erkend.
2. Ter zitting van het hof heeft mr. Sanders medegedeeld dat het beroepschrift namens [de vader] is ingediend en dat de in het beroepschrift vermelde voornaam “[X]” een kennelijke verschrijving betreft. Gezien de overgelegde stukken acht het hof de gestelde kennelijke verschrijving aannemelijk.
3. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover het de uithuisplaatsing van de minderjarige betreft) en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog niet wordt verleend. Voorts verzoekt de vader de minderjarige bij hem te plaatsen, althans een onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheden daartoe door alle middelen die daartoe voorhanden zijn.
4. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en derhalve het verzoek van de vader af te wijzen.
5. De vader kan zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Hij stelt dat de noodzaak tot uithuisplaatsing ontbreekt, althans dat onvoldoende is onderzocht of de minderjarige bij hem zou kunnen wonen. De vader voert aan dat de minderjarige niet is blootgesteld aan conflicten / geweld tussen haar ouders en de vader zal er voor zorgen dat het contact tussen de minderjarige en de moeder blijft voortbestaan. De vader kan de minderjarige een stabiele, vertrouwde, veilige en gestructureerde leefomgeving bieden. De vader voert daartoe aan dat hij werk heeft, een goed inkomen, alsmede dat hij bij zijn ouders woont, zodat zijn moeder toezicht kan houden op de minderjarige. Bovendien staat de vader open voor alle hulpverlening. Hij ziet niet in dat de rechtbank zonder nadere onderbouwing heeft overwogen dat hij een gevaar zou zijn voor de moeder. De minderjarige geniet van de contacten met haar vader en diens familie, zodat het wonen van de minderjarige bij de vader een kans verdient.
Ter zitting van het hof heeft de vader medegedeeld dat hij serieus onderzocht wil zien of plaatsing van de minderjarige bij hem tot de mogelijkheden behoort en indien het antwoord op die vraag positief wordt beantwoord is de vader voornemens om in de toekomst een verzoek tot gezamenlijk gezag in te dienen.
6. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de vader en voert het volgende aan. De contacten tussen de vader en de moeder van de minderjarige hebben zich ten tijde van hun relatie maar ook ten tijde van de contacten in het kader van de omgang gekenmerkt door ruzies en geweld. De vader heeft geen enkel begrip voor het feit dat de minderjarige in een pleeggezin woont. De vader onderkent de problemen van de minderjarige onvoldoende. De minderjarige is vier keer eerder uit huis geplaatst en heeft veel ingrijpende levenservaringen gekend. Zij heeft op sociaal-emotioneel gebied extra aandacht nodig hetgeen de vader haar niet kan bieden. Jeugdzorg concludeert dat de vader onvoldoende grip heeft op zijn gedrag waardoor hij zich snel verliest in woede-uitbarstingen en niet constructief kan communiceren. Er zijn zelfs kenmerken van haat en respectloosheid jegens Jeugdzorg en de moeder te bespeuren. De vader staat niet open voor samenwerking en ondersteuning vanuit de hulpverlening en toont geen enkel respect voor de inzet van Jeugdzorg en de wijze waarop de moeder met de minderjarige omgaat.
Ter zitting van het hof heeft Jeugdzorg daarenboven gesteld dat een plaatsing van de minderjarige bij de vader juridisch gezien niet mogelijk is, nu de vader geen gezag heeft.
7. Het hof oordeelt als volgt. In de onderhavige procedure is van belang dat het gezag over de minderjarige alleen bij de moeder berust. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing zou komen te vervallen, hetgeen het geval is bij een toewijzing van het verzoek van de vader, zou dat er niet toe kunnen leiden dat de minderjarige bij de vader kan worden geplaatst. Om de minderjarige ergens anders te kunnen plaatsen dan bij de gezaghebbende ouder is immers altijd een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. Het verzoek van de vader mist in zoverre juridische grondslag. Ook indien de machtiging tot uithuisplaatsing in stand blijft kan de minderjarige in het onderhavige geval niet door tussenkomst van het hof bij de vader worden geplaatst. Het is in dat geval aan Jeugdzorg om binnen de grenzen van het indicatiebesluit te bepalen waar de minderjarige geplaatst wordt. Het hof treedt daar niet in. Ondanks het feit dat het hof de vader het vorenstaande meerdere keren ter zitting heeft voorgehouden heeft de (advocaat van de) vader zijn beroep gehandhaafd. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen mogelijkheid om te laten onderzoeken of plaatsing van de minderjarige bij de vader een serieuze optie is.
8. Gelet op het vorenstaande zal het hof het hoger beroep van de vader verwerpen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Kamminga en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010.