ECLI:NL:GHSGR:2010:BO9729

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.982-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van kosten DNA-onderzoek naar vaderschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de kosten van een DNA-onderzoek naar de afstamming van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin beide partijen gelijkelijk in de kosten van het DNA-onderzoek werden veroordeeld. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om de man volledig verantwoordelijk te stellen voor de kosten van het onderzoek, dat in totaal € 750,- bedroeg.

De man, verweerder in hoger beroep, had in eerste aanleg gesteld dat hij de minderjarige lange tijd niet had gezien en daarom niet kon beoordelen of de minderjarige zijn kind was. In hoger beroep heeft hij echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zijn stelling onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in het verleden heeft erkend dat de minderjarige zijn kind zou kunnen zijn, maar dat hij later is gaan twijfelen aan zijn vaderschap, vooral na de komst van een nieuwe partner van de vrouw.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft benadrukt dat zij nooit aan het vaderschap van de man heeft getwijfeld en dat het DNA-onderzoek niet noodzakelijk was voor haar. De man heeft aangevoerd dat hij door de houding van de vrouw geen omgang met de minderjarige heeft kunnen hebben, wat zijn twijfels over het vaderschap heeft aangewakkerd.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de kosten van het DNA-onderzoek nodeloos zijn gemaakt en heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de kosten betreft. De man is veroordeeld om de volledige kosten van het deskundigenonderzoek te dragen, en dient € 750,- aan de griffier van de rechtbank te betalen. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M. Dusamos, A. Pannekoek-Dubois en J. van der Burght, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 oktober 2010
Zaaknummer : 200.062.982/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-7241
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Jonkman te ’s-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Venneman te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 12 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 januari 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 9 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 20 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. W. Mijnders, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. T. Venneman. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn partijen – onder meer en uitvoerbaar bij voorraad - bij gelijke helfte veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek en is ieder van hen veroordeeld om mitsdien ieder afzonderlijk aan de griffier van de rechtbank te voldoen een bedrag van € 375,-. Het DNA-onderzoek is uitgevoerd om het eventuele verwekkerschap van de man over [naam minderjarige], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), vast te stellen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de totale kosten van het deskundigenonderzoek met betrekking tot het DNA-onderzoek.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking voor zover het de kosten van het DNA-onderzoek betreft te vernietigen en opnieuw beschikkende alsnog te bepalen dat de man wordt veroordeeld in de totale kosten van het deskundigenonderzoek van € 750,-.
3. De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd weersproken. Hij heeft verzocht de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kosten van het DNA-onderzoek door partijen gelijkelijk dienen te worden gedragen. De vrouw heeft nimmer getwijfeld aan het vaderschap van de man. Voor de vrouw was het derhalve niet noodzakelijk dat een dergelijk onderzoek zou worden verricht. De man wenste zekerheid omtrent het vaderschap, zodat hij de lasten voor het DNA-onderzoek dient te dragen. Bovendien heeft de vrouw geen draagkracht voor het voldoen van een deel van de kosten van het onderzoek.
5. De man heeft aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk is geweest om te kunnen beoordelen of hij de vader is van de minderjarige. Immers, de vrouw liet geen omgang tussen de man en de minderjarige toe. Nadat de vrouw een nieuwe partner had, begon de man te twijfelen of hij al dan niet de verwekker van de minderjarige was. Door de houding van de vrouw was een DNA-onderzoek noodzakelijk. De man heeft met de minderjarige omgang gehad ongeveer tot en met het eerste levensjaar van de minderjarige. Onder deze omstandigheden is het niet redelijk om de kosten van het onderzoek geheel op de man af te wentelen. Ook de man heeft geen draagkracht voor het voldoen van de kosten van het DNA-onderzoek.
6. De man heeft in eerste aanleg slechts gesteld dat hij de minderjarige lange tijd niet heeft gezien en daarom niet kan beoordelen of de minderjarige zijn kind is. Feiten en/of omstandigheden die zijn stelling kunnen onderbouwen heeft hij niet aangevoerd. Ook in hoger beroep laat de man na feiten en/of omstandigheden aan te voeren die zijn stelling onderbouwen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij in het begin (het hof begrijpt: kort na de geboorte) gezegd heeft dat de minderjarige zijn kind was. Ook heeft de man, blijkens het proces-verbaal van de zitting, bij de rechtbank op 1 december 2009 verklaard dat hij na de geboorte ongeveer één maal per week contact had met de minderjarige, welk contact later verwaterde. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de kosten van het DNA-onderzoek nodeloos zijn gemaakt. Het enkele feit dat de man op enig moment is gaan twijfelen aan zijn vaderschap omdat de vrouw een andere partner had, maakt dit niet anders.
7. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man in de kosten van het deskundigenonderzoek en veroordeelt de man mitsdien om aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage te voldoen een bedrag van € 750,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Van der Burght, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010.