Rolnummer: 22-004252-09
Parketnummer(s): 10-641326-08 en 10-643011-07
Datum uitspraak: 14 december 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren met aftrek van voorarrest, waarna 156 uren, subsidiair 78 dagen, resteren en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Reclassering Rotterdam zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag. Voorts is beslist ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven, waarbij de benadeelde partij N.B.E. Kortram niet-ontvankelijk is verklaard. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat deze vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2008 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken kaak en/of gebroken/losse kies heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen de kaak, althans in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
hij op of omstreeks 17 augustus 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [aangever 2], meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 09 november 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 3]), in/op/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 27 juli 2006 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 4]), heeft geslagen/gestompt in het gezicht en/of tegen/op het hoofd, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (meerdere, althans één ontsierend(e) litteken(s) in het gelaat), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 13 april 2008 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de A.P.V. van de gemeente Rotterdam, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [aangever 5] en/of [aangever 6] en/of [aangever 7], respectievelijk inspecteur en/of (hoofd)agent en/of brigadier, werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam, die was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was/waren belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtena(a)r(en) hem, meermalen, althans eenmaal (telkens) had(den) bevolen, althans van hem had(den) gevorderd zich te bewegen in de richting van de Ammanstraat, geen gevolg gegeven aan dit/deze bevel(en) of die vordering(en).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 augustus 2008 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken kaak en een losse kies heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) in/tegen het gezicht te slaan;
hij op 17 augustus 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [aangever 2], meermalen in/tegen het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
hij op 09 november 2008 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 3]), in/op/tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
hij op 27 juli 2006 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever 4]), heeft gestompt tegen het hoofd, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (één ontsierend litteken in het gelaat heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
hij op 13 april 2008 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de A.P.V. van de gemeente Rotterdam, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [aangever 5] inspecteur, werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem, had(den) bevolen, althans van hem had gevorderd zich te bewegen in de richting van de Ammanstraat, geen gevolg gegeven aan dit/deze bevel of vordering.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
Strafbaarheid feit en verdachte
Door en namens de verdachte is ter zake van feit 1, 2 en 4 een beroep gedaan op noodweer. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 wordt dit verweer verworpen nu noch uit de stukken van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 november 2010 feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit blijkt dat de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft met betrekking tot feit 2 ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nadat hij uit de discotheek [naam] was gezet, ruzie kreeg met [aangever 2], bij welke gelegenheid de verdachte deze [aangever 2] als eerste sloeg omdat hij meende dat deze [aangever 2] op hem af kwam met het voornemen om hem te slaan. Met betrekking tot feit 1 heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij vervolgens [aangever 1] van opzij op zich af zag komen. De verdachte meende dat [aangever 1] een slaande beweging wilde maken waarop hij, verdachte, als eerste heeft geslagen. Nog los van het feit dat dit verweer nauwelijks feitelijk is onderbouwd gaat het hof hieraan voorbij, nu op grond van de stukken van het geding op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat sprake was van dergelijke ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen van de verdachte door deze slachtoffers, laat staan dat noodzakelijke verdediging geboden was. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Ook ten aanzien van feit 4 wordt dit verweer verworpen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij nadat er tussen hem en het slachtoffer en de haren een woordenwisseling had plaatsgevonden, is weggelopen, waarna hij vervolgens een steek in zijn rug voelde. Hij heeft zich toen omgedraaid en het slachtoffer instinctief geslagen. Het hof gaat uit van op grond van de stukken van het geding uit van het volgende. De verdachte had zich voorafgaande aan het incident op het terras van het café [naam] ongewenst bemoeid met het slachtoffer en de haren. Op enig moment is daarbij een woordenwisseling ontstaan waarbij de verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft gespuwd, waarop zij de verdachte van achteren heeft (weg)geduwd. Dit handelen van het slachtoffer rechtvaardigt niet de reactie van de verdachte. Het hof is van oordeel dat het wegduwen van verdachte door het slachtoffer onder de gegeven omstandigheden niet valt aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was. Maar zelfs wanneer het handelen van het slachtoffer wel aan te merken zou zijn als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, geldt dat verdachte door te reageren zoals hij deed, heeft gekozen voor een disproportioneel verdedigingsmiddel dat niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van het handelen van het slachtoffer. Hierbij geldt dan bovendien dat aan verdachte ook andere mogelijkheden openstonden, zoals weglopen, zodat het door hem gekozen verdedigingsmiddel ook niet gepast is.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verdachte strafbaar nu er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht en er ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft geen gehoor gegeven aan een bevel of vordering om zich te verwijderen. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan vier forse mishandelingen. Zo heeft hij, nadat hij een discotheek was uitgezet, twee mannen die hij buiten tegenkwam mishandeld, waarbij één zodanig dat er sprake is van zware mishandeling. Dit slachtoffer ondervindt, blijkens de toelichting door zijn advocate ter terechtzitting in hoger beroep, hiervan tot op de dag van vandaag ernstig nadelige gevolgen. Voorts heeft de verdachte een portier mishandeld nadat hem de toegang tot een discotheek was ontzegd. Tot slot heeft de verdachte een jonge vrouw met wie hij in een horecagelegenheid contact had gezocht en die daar niet van gediend was, in een daaropvolgende woordenwisseling, zo hard geslagen, dat zij buiten bewustzijn is geraakt. De vrouw heeft door de mishandeling een hersenschudding opgelopen, alsmede verwondingen aan voorhoofd, neus, lip en jukbeen. Bovendien heeft zij aan de mishandeling een ontsierend litteken in het gezicht overgehouden.
Voornoemde mishandelingen zijn zeer ernstig en getuigen van een zeer gebrekkige controle bij de verdachte over zijn agressie. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepaald niet blijk gegeven van enig inzicht in de laakbaarheid van zijn gedrag. Hij omschrijft zijn gedrag als 'instinctief handelen' dat immer gepast is zodra hij zich aangevallen meent. Ten nadele van de verdachte weegt mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 november 2010 reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder éénmaal voor mishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van de feiten. In het bijzonder de aard en het aantal mishandelingen, die grote -deels blijvende- impact hebben voor de slachtoffers en bovendien kunnen zorgen voor een gevoel van onveiligheid bij omstanders, rechtvaardigen - overeenkomstig de richtlijnen - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 weken een passende en geboden reactie zou vormen. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM, nu het arrest niet binnen twee jaar na het vonnis en het instellen van het hoger beroep zal worden gewezen en de termijn waarbinnen het dossier na het instellen van het appel bij het hof had moeten zijn ingezonden met 1 maand is overschreden, zal het hof echter een korting toepassen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Vordering tot schadevergoeding van [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1], vertegenwoordigd door mr. Arkesteijn, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 2.343,94. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ad € 343,94 is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. Dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen. Ook is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 november 2010 door mr. Arkesteijn naar voren is gebracht en naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 2.000,00. Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.343,94 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 184, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) weken.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] tot het gevorderde bedrag van € 2.343,94 (tweeduizend driehonderddrieënveertig euro en vierennegentig cent), en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van Mr T. Arkesteijn gemachtigde van [aangever 1] aan de Staat een bedrag te betalen van € 2.343,94 (tweeduizend driehonderddrieënveertig euro en vierennegentig cent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 (drieëndertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer, mr. G. Knobbout en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2010.