GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 27 oktober 2010
Zaaknummer : 200.069.148/01
Zaaknr. rechtbank : 934209 EJ VERZ 10-80825
[appellant],
wonende te [woonplaats],
feitelijk verblijvende [verblijfplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. P.S. Kamminga te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.F.J. Sol-Thoolen te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [de woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [de bijzondere curator],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de bijzondere curator].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De betrokkene is op 24 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 maart 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 14 september 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de betrokkene zijn bij het hof op 2 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader van betrokkene en [de bijzondere curator]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de betrokkene onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis. Voorts is [de bijzondere curator] tot curator benoemd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondercuratelestelling van de betrokkene.
2. De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot ondercuratelestelling alsnog af te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en vraagt de verzochte vernietiging af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten, al dan niet aangevuld of gewijzigd met nader aan te geven gronden.
Klachten over procedure
4. Het hof ziet aanleiding eerst de tweede en de vierde grief van de jongmeerderjarige te behandelen. In deze grieven klaagt de betrokkene over de gevolgde procedure, zij stelt dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat het inleidende verzoek mede werd ingediend door de vader van de betrokkene en dat hij haar ten onrechte niet heeft opgeroepen en niet heeft gehoord. De moeder heeft voornoemde grieven gemotiveerd bestreden.
5. Het hof overweegt als volgt. Nu de betrokkene in hoger beroep ten volle in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren en de vader in beroep is verschenen om zijn standpunt ter zake van de curatele kenbaar te maken kan de feitelijke gang van zaken in eerste aanleg in het midden blijven en gaat het hof aan de tweede en de vierde grief voorbij.
Grond voor de ondercuratelestelling
6. De betrokkene is bij de bestreden beschikking onder curatele gesteld, op dat moment was zij nog minderjarig. Ingevolge artikel 1:378, tweede lid, BW, kan voor het geval dat te verwachten is dat ten aanzien van de minderjarige op het tijdstip waarop zij meerderjarig zal worden, van een van de in het eerste lid van artikel 1:378, BW, genoemde gronden sprake zal zijn, de curatele reeds voor de meerderjarigheid worden uitgesproken. De betrokkene betwist in de derde grief dat deze gronden aanwezig zijn.
7. Het hof is van oordeel dat bij betrokkene sprake is van een geestelijke stoornis, waarbij het aannemelijk is dat de betrokkene, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen behoorlijk waar te nemen. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de betrokkene ook gedurende de periode dat zij nog niet meerderjarig was, niet in staat is geweest haar belangen behoorlijk te behartigen. Immers, uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof voldoende vast komen te staan dat bij de betrokkene sprake is van adoptie-, hechtings-, en verslavingsproblematiek. Ook ter terechtzitting heeft de betrokkene verklaard dat zij nog steeds blowt en heeft zij geen duidelijkheid verschaft over de herkomst van de daartoe benodigde financiële middelen. Voorts heeft zij meerdere malen verzuimd naar school te gaan, waarvoor de betrokkene op dit moment strafrechtelijk wordt vervolgd. Daarnaast heeft zij agressief gedrag vertoond tegenover een therapeut bij het JJC, waarvan aangifte is gedaan. Sinds de uithuisplaatsing van de betrokkene is beëindigd omdat zij meerderjarig is geworden, verblijft de betrokkene bij haar vader en regelmatig bij haar vriend, bij welke laatste ook sprake is van verslavingsproblematiek. Ook met hulp van haar vader is het de betrokkene tot op heden niet gelukt om enige zinvolle dagbesteding te vinden. Het hof acht het derhalve niet aannemelijk dat de betrokkene thans, eventueel onder begeleiding van haar vader, wel in staat is haar belangen behoorlijk te behartigen. Dit oordeel wordt ondersteund door de - weliswaar summiere, maar zeer duidelijke - verklaring van drs. G.N.J. van Erp.
8. Gelet op het bovenstaande is het hof dan ook van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondercuratelestelling van de betrokkene wegens een geestelijke stoornis wordt voldaan.
Aanvang curatele
9. In de vierde en vijfde grief stelt de betrokkene dat de kantonrechter haar ten onrechte op 25 maart 2010 onder curatele heeft gesteld, terwijl zij nog minderjarig was.
10. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof faalt deze grief van de betrokkene, nu de curatele reeds voor de meerderjarigheid kan worden uitgesproken. Deze wordt ingevolge artikel 1:381, eerste lid, tweede volzin, BW, pas van kracht op het tijdstip dat de betrokkene meerderjarig is geworden.
Persoon curator
11. De vader heeft gesteld dat een ander persoon tot curator benoemd dient te worden.
12. Ingevolge artikel 1:383, tweede lid, BW, dient bij een benoeming tot curator de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene te worden gevolgd, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten. Nu de betrokkene geen blijk heeft gegeven van een uitdrukkelijke voorkeur, wordt ingevolge het derde lid van voormeld artikel, indien het tweede niet wordt toegepast, bij voorkeur één van de ouders van de betrokkene benoemd tot curator.
13. Het hof ziet, gelet op de verstoorde verhouding tussen vader en de betrokkene enerzijds en de moeder anderzijds, aanleiding om af te wijken van de wettelijke voorkeur voor de benoeming van één van de ouders tot curator. Het hof acht de benoeming van een onafhankelijke derde tot curator de aangewezen oplossing teneinde de belangen van de betrokkene zo goed mogelijk te waarborgen. Nu niet is gebleken van bezwaren tegen [de bijzondere curator] inhoudende dat zij het curatorschap op onzorgvuldige of niet-respectvolle wijze jegens de betrokkene heeft uitgeoefend of zou uitoefenen, zal het hof de bestreden beschikking te dien aanzien dan ook bekrachtigen. De omstandigheid dat de betrokkene tot de datum van de mondelinge behandeling nog geen inkomen heeft ontvangen en het verwijt dat [de bijzondere curator] niet met de betrokkene in overlegt treedt, maakt dit niet anders, nu [de bijzondere curator] ter terechtzitting heeft verklaard een Wajong-uitkering voor de betrokkene te hebben aangevraagd. Het verwijt van de betrokkene dat [de bijzondere curator] weigert met haar in overleg te treden, passeert het hof gelet op het dwingende karakter van de curatele.
15. Het hof passeert het door de curator gemotiveerd weersproken voorstel van de vader Stichting MEE tot bewindvoerder dan wel curator te benoemen, nu de vader dit voorstel niet met nadere stukken heeft onderbouwd en een bereidverklaring ter zake ontbreekt.
16. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
gelast de griffier van dit hof de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage, op grond van het bepaalde in artikel 1, sub b jo artikel 2 van het Besluit curateleregister (Besluit van 26 november 1969, Stb. 528), mededeling te doen van de inhoud van deze beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Kamminga en Hulsebosch, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010.