ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2574

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.751-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Kamminga
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfplaats minderjarige in het kader van een uithuisplaatsing; Toepassing van artikel 1:263 lid 2 sub c BW, wijze waarop en termijnen

In deze zaak gaat het om de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige in het kader van een uithuisplaatsing. De moeder is op 10 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 juni 2010, waarin zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot het afzien van het voornemen tot wijziging van de verblijfplaats van haar kind. De William Schrikker Stichting (WSS) heeft op 13 september 2010 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2010 zijn de moeder en haar advocaat verschenen, evenals vertegenwoordigers van de WSS. De minderjarige is in raadkamer gehoord.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Zij stelt dat zij op 19 februari 2010 mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen van de WSS om de minderjarige over te plaatsen, en dat er op 1 maart 2010 een schriftelijke beslissing op dit bezwaar is genomen. De moeder meent dat zij op basis van artikel 1:263 BW ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.

De WSS heeft echter betoogd dat de moeder niet-ontvankelijk is, omdat zij haar verzoekschrift niet binnen de voorgeschreven termijn van 14 dagen na de beslissing van de WSS heeft ingediend. Het hof overweegt dat het verzoek van de moeder niet voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste van de aanvraag zoals bedoeld in de wet, en dat de beslissing van de WSS niet kan worden aangemerkt als een beslissing waartegen beroep openstaat bij de kinderrechter. Het hof concludeert dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek.

Ten overvloede merkt het hof op dat, zelfs als het mondelinge bezwaar van de moeder als een verzoek zou worden aangemerkt, zij nog steeds niet-ontvankelijk zou zijn, omdat de termijn voor het indienen van een beroep bij de kinderrechter is verstreken. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 1 december 2010
Zaaknummer : 200.071.751/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-650
[moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdreclassering en Jeugdbescherming,
gevestigd te Diemen,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juni 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De WSS heeft op 13 september 2010 verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 8 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 november 2010 is de zaak, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 200.071.753/01 (verlenging duur machtiging tot uithuisplaatsing), mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en namens WSS [naam] en [naam]. Partijen en de raadsman van de moeder hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het afzien van het voornemen tot wijziging van de verblijfplaats ex artikel 1:263 jo. 1:236 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek tot het afzien van het voornemen tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. (het hof leest: en, opnieuw beschikkende, de moeder ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en het inleidend verzoek toe te wijzen).
3. De WSS verzoekt (naar het hof begrijpt) de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Door de moeder is gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het afzien van het wijzigen van de verblijfplaats van de minderjarige onder de overweging dat de moeder haar verzoek tot de rechtbank slechts kan richten na een schriftelijke beslissing op bezwaar van de WSS. De moeder stelt dat zij op 19 februari 2010 mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen van de WSS om de minderjarige over te plaatsen naar Groot Emaus, waarna op 1 maart 2010 een schriftelijke beslissing op dit mondelinge bezwaar van de moeder is genomen. In de schriftelijke beslissing op bezwaar is opgenomen dat de moeder op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de kinderrechter kan verzoeken af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. De moeder heeft dit gedaan en moet aldus ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
5. De WSS stelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, nu zij haar verzoekschrift niet binnen de voorgeschreven termijn van 14 dagen na het besluit van de WSS van 1 maart 2010 heeft ingediend bij de rechtbank.
6. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:263 lid 2 sub c BW kan de moeder als de met het gezag belaste ouder de WSS verzoeken af te zien van de krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Een dergelijk verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 4:1 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna:AWB) Op grond van voornoemd artikel dient, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag schriftelijk te worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. In casu is naar aanleiding van het voornemen van de WSS om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen door de moeder telefonisch medegedeeld dat zij het niet eens is met de plaatsing van de minderjarige in Groot Emaus. Hiermee wordt niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van de aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:263 BW j 4:1 AWB en kan de beslissing van de WSS van 1 maart 2010 niet worden aangemerkt als een beslissing uit hoofde van artikel 1:263 lid 2 sub c BW en staat derhalve tegen de beslissing van de WSS geen beroep hiertegen open bij de kinderrechter. Een en ander voert derhalve tot niet ontvankelijkheid.
7. Ten overvloede overweegt het hof dat, zelfs indien het mondelinge bezwaar van de moeder van 19 januari 2010 wel zou zijn aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 1:263 lid 2 sub c BW, de moeder niet ontvankelijk is. Op grond van die wetsbepaling kan de moeder als de met het gezag belaste ouder WSS verzoeken af te zien van de krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Tegen een afwijzend verzoek van WSS stond voor de moeder beroep open bij de kinderrechter op de voet van artikel 1:263 lid 4 BW. De termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek bij de kinderrechter bedraagt op grond van laatstgenoemd artikel jo artikel 1:259 lid 3 BW twee weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is toegezonden of uitgereikt. Door WSS is de afwijzende beslissing aan de moeder toegezonden op 1 maart 2010, zodat de termijn om in beroep te komen is verstreken op 15 maart 2010. De moeder heeft haar verzoek op 16 maart 2010 ingediend en heeft daarmee de termijn overschreden op grond waarvan de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek. Dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:259 lid 4 BW is gesteld noch gebleken.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Kamminga en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Braat als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2010.