ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2574
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van de Poll
- M. Kamminga
- F. Fockema Andreae-Hartsuiker
- Rechtspraak.nl
Wijziging verblijfplaats minderjarige in het kader van een uithuisplaatsing; Toepassing van artikel 1:263 lid 2 sub c BW, wijze waarop en termijnen
In deze zaak gaat het om de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige in het kader van een uithuisplaatsing. De moeder is op 10 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 juni 2010, waarin zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot het afzien van het voornemen tot wijziging van de verblijfplaats van haar kind. De William Schrikker Stichting (WSS) heeft op 13 september 2010 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2010 zijn de moeder en haar advocaat verschenen, evenals vertegenwoordigers van de WSS. De minderjarige is in raadkamer gehoord.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Zij stelt dat zij op 19 februari 2010 mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen van de WSS om de minderjarige over te plaatsen, en dat er op 1 maart 2010 een schriftelijke beslissing op dit bezwaar is genomen. De moeder meent dat zij op basis van artikel 1:263 BW ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
De WSS heeft echter betoogd dat de moeder niet-ontvankelijk is, omdat zij haar verzoekschrift niet binnen de voorgeschreven termijn van 14 dagen na de beslissing van de WSS heeft ingediend. Het hof overweegt dat het verzoek van de moeder niet voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste van de aanvraag zoals bedoeld in de wet, en dat de beslissing van de WSS niet kan worden aangemerkt als een beslissing waartegen beroep openstaat bij de kinderrechter. Het hof concludeert dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
Ten overvloede merkt het hof op dat, zelfs als het mondelinge bezwaar van de moeder als een verzoek zou worden aangemerkt, zij nog steeds niet-ontvankelijk zou zijn, omdat de termijn voor het indienen van een beroep bij de kinderrechter is verstreken. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking van de rechtbank.