ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2695

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.934-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. van Nievelt
  • H. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een zorg- en opvoedingsregeling na ouderschapsonderzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de vaststelling van een zorg- en opvoedingsregeling na een ouderschapsonderzoek. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van der Kist, verzocht om wijziging van de omgangsregeling met de minderjarige, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Gerbers, de huidige regeling wilde handhaven. Het hof had eerder een deskundige benoemd, mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff, om een ouderschapsonderzoek uit te voeren. De deskundige concludeerde dat de minderjarige goed functioneert bij de vader, die al drie jaar voor hem zorgt, en dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige regeling te handhaven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 september 2010 werd duidelijk dat beide ouders in staat zijn om de minderjarige de zorg en opvoeding te bieden die hij nodig heeft. De moeder stelde dat zij meer tijd met de minderjarige wilde doorbrengen, terwijl de vader betoogde dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige was. Het hof overwoog dat de minderjarige goed functioneert in zijn huidige omgeving en dat een wijziging van de verblijfplaats niet in zijn belang zou zijn.

Het hof besloot uiteindelijk dat de minderjarige bij de moeder zal zijn in de weekenden en de helft van de vakanties, maar handhaafde de gewone verblijfplaats bij de vader. De kosten van het ouderschapsonderzoek werden vastgesteld op € 4.000,-, welke reeds aan de deskundige was voldaan. De beslissing van het hof werd op 20 oktober 2010 uitgesproken, waarbij de bestreden beschikking gedeeltelijk werd vernietigd en voor het overige werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 oktober 2010
Zaaknummer : 200.020.934/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-2845
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. van der Kist te Waddinxveen,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.J. Gerbers te Beuningen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Gelderland,
locatie Arnhem,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 9 december 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof onder meer mevrouw drs. I.M. van ’t Hoff tot deskundige benoemd in het kader van een ouderschapsonderzoek en haar daarbij opdracht gegeven antwoord te geven op de in rechtsoverweging 12 van die tussenbeschikking vermelde vragen. De verdere behandeling van de zaak werd aangehouden tot 27 juni 2010 pro forma.
De deskundige heeft het hof het deskundigenbericht van 19 mei 2010 doen toekomen.
Van de zijde van de moeder is op 10 juni 2010 een brief ingekomen, met daarin een reactie op het deskundigenbericht. Voorts heeft de moeder bij die brief haar subsidiaire verzoek gewijzigd.
Van de zijde van de vader is op 10 juni 2010 een brief ingekomen, met daarin een reactie op het deskundigenbericht. Voorts heeft de vader bij die brief gereageerd op het gewijzigde subsidiaire verzoek van de moeder.
Op 29 september 2010 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. M. Haasjes, kantoorgenoot van mr. M. van der Kist, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gewone verblijfplaats van de minderjarige, alsmede de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige.
2. Bij voornoemde brief van 10 juni 2010 heeft de moeder haar subsidiaire verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans subsidiair verzoekt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen haar en de minderjarige uit te breiden.
Ontvankelijkheid vader in zijn inleidende verzoek
3. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank de vader niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in zijn inleidende verzoek. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De vader heeft in het petitum van zijn inleidende verzoekschrift weliswaar niet verzocht om wijziging van de echtscheidingsbeschikking, doch wel om wijziging van de gewone verblijfplaats van de minderjarige. Aangezien de vader in het lichaam van zijn inleidende verzoekschrift uitdrukkelijk heeft verwezen naar hetgeen partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen omtrent de gewone verblijfplaats van de minderjarige, hetwelk eveneens is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking, is het hof van oordeel dat het inleidende verzoek van de vader ook aldus mag worden opgevat dat de vader verzoekt de echtscheidingsbeschikking te wijzigen. Gelet op het hiervoor overwogene faalt de eerste grief van de moeder.
Inhoudelijke beoordeling
4. Gelet op de wettelijke terminologie zal het hof in deze zaak, daar waar partijen de term “omgang” hanteren deze opvatten in de betekenis van “toedeling van de zorg- en opvoedingstaken”, in het hierna volgende eenvoudigheidshalve aangeduid met het begrip “regeling van het contact”.
5. De deskundige heeft op grond van de door het hof geformuleerde vragen haar onderzoek verricht. Uit het deskundigenbericht blijkt het volgende. De vader en de moeder zijn er in geslaagd om het wederzijdse begrip te vergroten. Zij vinden het moeilijk om antwoord te geven op de vraag bij wie de gewone verblijfplaats van de minderjarige het meest geëigend is. De relatie van de minderjarige is met beide ouders goed. Beide ouders hebben ook goede affectieve en pedagogische mogelijkheden en zijn in staat om rekening te houden met de behoeften van de minderjarige. Gelet op het feit dat het goed gaat met de minderjarige bij de vader, is er volgens de deskundige veel voor te zeggen om de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vader te laten. Indien het hof bepaalt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vader blijft, is het naar de mening van de deskundige in het belang van de minderjarige om het contact met de moeder uit te breiden.
6. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het in het belang van de minderjarige acht dat hij weer zijn gewone verblijfplaats bij haar krijgt. Zij wijst erop dat de vader bijna fulltime werkt en dat de partner van de vader daarom een groot deel van de zorg voor de minderjarige op zich neemt. Omdat de moeder zelf niet werkt is zij volledig beschikbaar om voor de minderjarige te zorgen. Zij is bovendien in staat om veel tijd en aandacht te besteden aan de zorgpunten omtrent de minderjarige. Indien het hof besluit de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vader te laten, dan verzoekt de moeder de huidige regeling van het contact tussen haar en de minderjarige uit te breiden, in die zin dat de minderjarige elk weekend van vrijdagavond tot zondagavond en gedurende alle vakanties bij haar zal zijn. Voorts zou de moeder het graag zo geregeld zien dat de vader de minderjarige op vrijdag bij haar brengt en dat zij de minderjarige op zondag weer bij de vader terugbrengt.
7. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de zorg voor de minderjarige goed heeft geregeld. Volgens hem is het niet in het belang van de minderjarige om weer bij de moeder te gaan wonen. De vader wijst erop dat de minderjarige dan van school zal moeten veranderen en nieuwe vriendjes zal moeten maken. Naar de mening van de vader zou de huidige regeling van het contact tussen de moeder en de minderjarige gehandhaafd moeten worden. Een uitbreiding van de regeling is volgens hem niet of nauwelijks uitvoerbaar. Bovendien zou er volgens hem een rare balans ontstaan als de minderjarige alle weekenden bij de moeder is en de doordeweekse dagen bij hem. De vader zou het huidige haal- en brengschema, waarbij de vader de minderjarige op zondag bij de moeder ophaalt, het liefst zo houden. Hij heeft er echter geen zwaarwegende bezwaren tegen om de minderjarige op vrijdagavond bij de moeder te brengen.
8. Het hof overweegt als volgt. In de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen aanleiding om de huidige gewone verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. Weliswaar is gebleken dat beide ouders in staat zijn om de minderjarige de verzorging en opvoeding te bieden die hij nodig heeft, maar de minderjarige verblijft al ruim drie jaar bij de vader en heeft daar zijn leven opgebouwd. Hij heeft het naar zijn zin op school en heeft in zijn huidige woonplaats veel vriendjes. Het hof acht het niet in zijn belang wijzigingen aan te brengen in zijn dagelijkse leefomgeving. Het verzoek van de moeder om de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen zal daarom worden afgewezen. Het hof neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat niet is gebleken dat de minderjarige bij de vader onvoldoende zorg en aandacht krijgt.
9. Met betrekking tot het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de regeling van het contact tussen haar en de minderjarige overweegt het hof als volgt. Onder de huidige omstandigheden is het naar het oordeel van hof niet in het belang van de minderjarige om de contactmomenten tussen hem en de moeder uit te breiden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de reisafstand tussen de woonplaats van de vader en de minderjarige en de woonplaats van de moeder erg groot is en dat het derhalve te belastend voor de minderjarige is om de regeling van het contact uit te breiden met één of meerdere doordeweekse dagen. Dit is voorts praktisch bijna niet haalbaar. Het hof acht het voor de minderjarige van belang dat hij de helft van de weekenden en de vakanties in zijn dagelijkse leefomgeving doorbrengt zodat hij voldoende vrije tijd te besteden heeft met het gezin van de vader en met zijn vriendjes. Daar het in de praktijk niet haalbaar is om de weekendregeling door te laten lopen tot maandagochtend, zal het hof bepalen dat de minderjarige een weekend in de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond en de helft van de vakanties bij de moeder is. Gelet op het door de moeder ter terechtzitting gedane verzoek met betrekking tot het halen en brengen, waartegen de vader geen zwaarwegende bezwaren heeft geuit, zal het hof voorts bepalen dat de vader de minderjarige bij de moeder brengt en dat de moeder de minderjarige bij de vader terugbrengt.
10. Het hof geeft partijen nog in overweging om zich opnieuw tot de deskundige te wenden indien zij onverhoopt weer tegenover elkaar komen te staan in beslissingen met betrekking tot de minderjarige.
Onderzoekswens moeder
11. Het hof gaat ervan uit dat met het ouderschapsonderzoek, waarin ook de minderjarige is gehoord, voldoende tegemoet is gekomen aan het verzoek van de moeder om een deskundige kinderpsycholoog en/of pedagoog te benoemen.
Kosten deskundige
12. Gelet op de door de deskundige overgelegde rekening ter zake van het ouderschapsonderzoek, stelt het hof hierbij de vergoeding van de deskundige vast op € 4.000,- (inclusief BTW) zoals door haar is verzocht. Blijkens mededeling van de griffie van het hof is dit bedrag reeds aan de deskundige voldaan.
13. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de in het kader van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgestelde regeling van het contact tussen de moeder en de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige bij de moeder zal zijn:
- een weekend in de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder brengt en de moeder de minderjarige bij de vader terugbrengt, alsmede
- de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Dijk, van Nievelt en de Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2010.