ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2719

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.052.639.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • M. Stille
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve competentie in hoger beroep bij echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de relatieve competentie in een echtscheidingsprocedure. De vader, verzoeker in hoger beroep, had op 23 december 2009 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 september 2009. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft op 22 maart 2010 een verweerschrift ingediend, waarin zij tevens incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in deze procedure, waarbij zij op 16 september 2010 een raadsrapport heeft ingediend.

Het hof heeft zich in deze uitspraak gebogen over de vraag of het gerechtshof 's-Gravenhage bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De vader had zijn hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, en volgens de regels van relatieve competentie zou het gerechtshof te Amsterdam bevoegd zijn. De moeder betwistte de bevoegdheid van het hof 's-Gravenhage en stelde dat het gerechtshof te Arnhem bevoegd was. Het hof heeft overwogen dat de beoordeling van de relatieve competentie een kwestie van openbare orde is en dat de wetgever niet heeft willen breken met de bestaande rechtspraak.

Uiteindelijk heeft het hof zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere afdoening. Deze beslissing is genomen in het kader van de geldende wetgeving en jurisprudentie, waarbij het hof de relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft toegepast. De uitspraak is gedaan door de rechters A. van Nievelt, M. Stille en J. Stollenwerck, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 20 oktober 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 oktober 2010
Zaaknummer : 200.052.639.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-4059
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens incidenteel verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens incidenteel verzoekster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T.C.P. Christoph te Woerden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht, regio Utrecht, locatie Utrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 23 december 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 september 2009 van de rechtbank Utrecht.
De moeder heeft op 22 maart 2010 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 17 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 16 september 2010 een brief ingekomen, met als bijlage het raadsrapport van 16 juni 2010.
RELATIEVE BEVOEGDHEID VAN HET HOF
1. De vader is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Utrecht, zodat volgens de regels van relatieve competentie het gerechtshof te Amsterdam bevoegd is om van het beroepschrift kennis te nemen. Hoofdregel is dat de rechter zijn relatieve bevoegdheid ambtshalve toetst. In afwijking van voornoemde hoofdregel is echter in artikel 270 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), welk artikel ingevolge artikel 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing is, bepaald dat in zaken met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en ontbinding van een geregistreerd partnerschap en daarmee verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, een verwijzing slechts plaatsvindt indien de andere echtgenoot of geregistreerde partner de bevoegdheid betwist. De moeder heeft de bevoegdheid van dit hof in dit hoger beroep in haar verweerschrift betwist en zij is van mening dat het gerechtshof te Arnhem in deze bevoegd is om van het bij dit hof ingediende beroepschrift kennis te nemen.
2. Het hof overweegt als volgt. Ten aanzien van de relatieve competentie is bepalend de beslissing van de Hoge Raad van 27 januari 1984 (NJ 1984, 399), die betrekking had op een met een dagvaarding ingeleide (kort-geding-)procedure. Daarbij is beslist dat de beoordeling van de relatieve competentie in hoger beroep een kwestie van openbare orde is. Niet valt in te zien dat in een verzoekschriftprocedure anders geoordeeld zou moeten worden. Uit de wetsgeschiedenis op artikel 270 Rv blijkt niet dat de wetgever heeft willen breken met de op dat moment geldende rechtspraak. Het hof zal zich derhalve onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen in de stand waarin het geding zich thans bevindt naar het gerechtshof te Amsterdam als het bevoegde hof voor verdere afdoening en niet naar het gerechtshof te Arnhem, dat evenmin bevoegd is.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Stille en Stollenwerck, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2010.